in den menschelijken lichaamsvorm en in geenerlei betrekking staan met de toestanden en aandriften van het bewustzijn der gewervelde dieren in 't algemeen, en hierdoor met die verder terug gelegen typen aan den drempel van het organisch leven, die geestelijke vermogens vertoonen. De menschelijke zielsgesteldheid is een deel van de universeele zielsgesteldheid."

Of daarin voor den mensch iets vernederends ligt? Wie zou dat willen beweren. Blinkt niet de adel van geest des te meer uit, naar mate zijn afkomst des te nederiger is?

Laten wij dus niet trotsch zijn, op een geïsoleerde stelling, die geen verband houdt met al het levende, maar laten wij begrijpen, dat ook wij door nauwe banden verbonden zijn aan alles wat dier genoemd wordt. Zoo alleen zullen wij de heerlijkste uitingen van het zieleleven der dieren beter Ieeren begrijpen en beter waardeeren. En dat zal niet alleen aan onze verhouding tot de dierenwereld ten goede komen, maar ook ons eigen zieleleven zal er rijker en schooner door worden.

H.

WAT FRISSCHE LUCHT VERMAG, OOK Bij DE DIEREN.

In „De Hollandsche Huisvrouw" gaf F. O. een beschouwing over voeding en tuberculose bewerkt naar een hoofdstuk uit het werk van Dr. med. M. Hindhede „Moderne Ernahrung". Daarin komt de volgende leerzame schildering voor, ontleend aan een Amerikaansch tijdschrift.

In den dierentuin te Chicago trad voor enkele jaren de tuberculose nog veel verwoestender op dan thans in het oostelijk armenkwartier van New-York. Geen enkele diersoort scheen er onvatbaar voor te zijn: leeuwen, tijgers, bergschapen, runderen, buffels, struisvogels, slangen —- vielen telkens weer ten offer aan deze ziekte. Vooral het apenhuis werd er hevig door geteisterd. In dit deel van den dierentuin kwamen feitelijk slechts twee doodsoorzaken voor: gewelddadigheden (want zooals men weet zijn apen erge vechtersbazen) en tuberculose.

Dwaling was uitgesloten, daar Dr. William A. Evans, patoloog van den Lincolner dierentuin, persoonlijk ieder gestorven dier onderzocht. Dr. Evan's aanteekeningen wezen uit, dat ieder jaar tusschen 50 en 60 sterfgevallen voorkwamen en 80 pCt.