oogen zien van eenig hoogstaand dier: hond, kat, paard, olifant, een huivering van verlangen gevoelen om de ziel die daarin spreekt volkomen te verstaan.

En verstaan dan de menschen elkaar altijd? Bittere vraag, welke geen ander antwoord behoeft dan dit: het onderlingmenschelijk misverstand wordt geboren uit te veel en, daarop gevolgd, te weinig worden. Maar zelfs waar vaak de menschen, ook zij die elkaar liefhebben, vooral dézen, elkaar vaak misverstaan: dit is niet steeds tot schade van hun ziel, welke door het snijdende kouter van hun verdriet omgeploegd wordt voor

een oogst van latere lieflijke overeenstemming.

* *

*

Onze vrienden, de dieren. Hoeveel armer zou ons leven wezen indien wij hen niet om ons heen vonden. Hoevele vreugden in ons huis minder door de trouw, de dartelheid, het kwispelstaarten van onzen hond. Hoevele aardige studietjes en verrassinkjes in ons stil beschouwen minder, door de aristocratische zelfgenoegzaamheid, het voorname bewegen, het wijsgeerige staren en spinnen van onze kat. O, het heerlijke jolijt, dat het spel van jonge honden en katten in huis of tuin brengt: hoe weten deze kleine vroolijke rakkers zelfs den meest norschen mensch te winnen door hun beminnelijke levensvreugd.

O, zeker, „de waardigste studie van de menschheid is de mensch" en de onschuld, de levensvreugd en schoonheid van jonge kinderen overtreft alles wat daar schoon en lieflijk is in het leven. Maar onmiddellijk na onzen medemensch, onmiddellijk na de kleinen zijn daar toch onze huisdieren om aan ons leven richting en doel te schenken.

Want wij zien hen overal om ons heen en de hond, zoo niet de kat soms óók, vergezelt ons zelfs op onze wegen. Indien onze oogen slechts geopent zijn voor hun doen, hoeveel van ons liefste genoegen beleven wij dan aan hun gezelschap. Zeker, de hond kan ondeugend zijn, indien wij hem niet tot een slaaf onzer hielen hebben gemaakt, maar er is daarin zooveel dat ons opwekt. En wanneer wij dan op onze wandelingen de dieren des velds gadeslaan, moeten wij dan niet erkennen, dat zij in ons geboorteland geen minder levensrecht bezitten dan wij-zelf? Hoe zou het Hollandsche landschap er uitzien zonder