zal niet kunnen ontkennen dat het dier dikwijls met verstand, met overleg handelt. Het valt niet moeilijk daarvan merkwaardige staaltjes bij te brengen, integendeel: men weet eigenlijk niet, waar men in deze zal eindigen. En deze wetenschap is niet van vandaag of gisteren, maar reeds eeuwenoud. „Door het verstand van den Hond bestaat de wereld" werd reeds in het oudste boek der aarde, in de Vendidad geschreven en inderdaad, wat de menschheid aan de trouwe hulp van dit dier verschuldigd is, is bepaald niet te beschrijven. Het is het trouwste huisdier, dat den mensch door alle tijden heen naar alle streken vergezelde. De getrouwheid, de aanhankelijkheid van den hond is spreekwoordelijk geworden. Welk bedrijf de mensch ook uitoefent, of ooit uitoefende, de hond is zijn getrouwe helper, van zijn scherpzinnigheid alleen is hij soms afhankelijk. Ontneem den herder zijn trouwen herdershond en hoe verlegen is de „verstandige" mensch met zijn kudde, welk een geweldige moeite moet hij doen om alles goed bijeen te houden en te zorgen, dat de troep niet aan te velde staande gewassen raakt. En welk een aan het menschelijke grenzende verstand heeft niet een stroopershond of een smokkelaarshond. Zouden fijnvoelende naturen als b.v. een Wagner zich zoo nauw tot den hond hebben voelen aangetrokken, als niet het hoogstaande verstand daartoe aanleiding had gegeven?

Hoe nauwkeurig slaat de hond zijn meester gade. Hoe weet hij reeds bij de eerste ontmoeting 's morgens hoe zijn baas gemutst is en hoe verstandig weet hij van een goede bui partij te trekken of een minder gunstige te ontloopen.

Hoe echt menschelijk duwt hij zijn snuit tegen de hand van zijn ouden peizenden meester, wiens gedachten ronddoolden in 't verre verleden, toen het leven hem zoo zonnig toelachte en hij nog omringd was door allen die hem zoo dierbaar waren, als wilde het dier zijn menschelijken vriend troosten in bittere levenssmart. En wie schetst ons, wat er in het hart van den trouwen wachter des huizes omgaat als hij den stoel van zijn meester onbezet vindt of wanneer hij dagen en dagen uitziet naar hem, die nooit weer zijn vriendelijke stem zal doen klinken in zijn gretig luisterende ooren. Ligt daarin niet een roerende diepte, alleen te peilen door een fijnvoelend menschenhart, in die trouwe aanhankelijkheid? Waarlijk wie