worden zonder zelf in de klem te geraken, waarvoor soms een zorgvuldig bekijken van het voorwerp in kwestie noodzakelijk is. Zoo verhaalt Dr. Raals van Poolvossen, die hij trachtte te vangen. Eerst werden gewone vallen uitgezet zooals men ze in die streken meermalen gebruikt om vossen te vangen. Daarin liet zich echter geen enkele vos verschalken, blijkbaar waren zij bij de vossenfamiliën wel zoo bekend, dat ieder wist dat het leven er mee gemoeid was. Toen nam Dr. Raals een ander middel te baat. Hij stelde een op een stelling geladen geweer door middel van een snoer in verbinding met een stuk vleesch, dat als lokspijs dienst moest doen. Het snoer was geheel onder de sneeuw verborgen en natuurlijk alleen daar waar het aan den haan van het geweer was vastgemaakt een weinig zichtbaar.

Werkelijk liet zich op deze wijze een vos verschalken: hij maakte gebruik van het stuk vleesch en ten gevolge daarvan ging plotseling het geweer af en de vos werd er het slachtoffer van. Na dien tijd echter werd er niets meer mee gevangen, ofschoon toch telkenmale het stuk vleesch verdwenen was. De vossen wisten den dans op tweeërlei wijze te ontspringen. Sommigen beten eerst voorzichtig het snoer kort bij het geweer af, daar waar het uit de sneeuw te voorschijn kwam. Blijkbaar waren zij er van overtuigd,* dat het schot hen niet kon deren, ook al ging het op deze wijze bij ongeluk af. Vervolgens werd het stuk vleesch — misschien wel onder een grijnslach, dat de menschen zoo waren beetgenomen — doodbedaard verorberd. Anderen weer groeven een gang, die loodrecht stond op de richting van het snoer. Ging nu bij het aantrekken van het stuk vleesch het geweer af dan kregen de dieren hoogstens slechts enkele hagelkorrels in de pels.

Ook van wolven verhaalt Romanes soortgelijke gevallen, die er dus op wijzen dat deze dieren in slimheid weinig voor de

vossen onder doen.

Hooger nog dan de uitingen van deze dieren staan die van onze honden. Stellig zal een eeuwenoude omgang met den mensch daartoe het zijne hebben bijgedragen en zeker mogen wij daarbij aannemen, dat erfelijkheid van intelligente eigenschappen daarbij een niet te ontkennen rol heeft gespeeld. Hoe men overigens ook over het dierlijk intellect moge oordeelen, wie de handelingen van een hond nauwkeurig gadeslaat