bekend. Zoo verhaalt men, dat zij de eieren vervoeren door een der dieren als slede te gebruiken. Een rat gaat daarbij op den rug liggen, neemt een haar toegehouden ei tusschen de vier pooten, waarna de levende slede aan den staart wordt voortgetrokken. Om eieren tegen een trap omhoog te krijgen maken zij van een soortgelijk middel gebruik. De ratten gaan daartoe met den kop omlaag op een trede staan, nemen het ei van de lager staande rat in ontvangst en reiken het daarna met de achterpooten aan de hoogerstaande toe. Tenminste zoo beweren geloofwaardige schrijvers en het is moeilijk verklaarbaar op welke andere wijze dit vervoer van eieren toch v/el geschieden kan. Het feit dat ongeschonden eieren in de verzamelplaatsen der ratten op zolders of op andere plaatsen worden aangetroffen is te dikwijls waargenomen om daarover nog eenigszins te twijfelen. Het is bekend met hoeveel overleg de ratten opgestelde klemmen of vallen weten te ontgaan, wat er bepaald op wijst, dat zij het gevaar kennen, dat hen op deze inderdaad kunstmatige wijze bedreigt. Instinctmatig kan het vermijden van zulk gevaar niet zijn, omdat het hier geheel een plaatselijk geval betreft.

Merkwaardig is ook een mededeeling eenige jaren geleden in „Nature", waarbij werd verhaald van het beklimmen der ratten van planken, waarop eetwaren waren geboigen. Toen het bemerkt werd, werden de steunders der planken, waartegen de ratten opliepen van blik voorzien, zoodat het beklimmen daardoor voor de ratten onmogelijk werd. Toch werden de eetwaren ook na dien tijd door de ratten opgegeten en weggenomen. Een opzettelijk onderzoek daaromtrent ingesteld bracht aan het licht, dat de ratten bovenop elkaar gingen staan en zoo een ladder vormden om op de planken te komen.

Nog een enkele merkwaardigheid over de intelligentie dezer dieren willen wij hier mededeelen. Bij het bewaren van appels in een kelder bemerkte men dat de ratten er zich aan te goed deden, maar daarbij deed zich het merkwaardige geval voor, dat een bepaalde soort, n.1. de Gravensteiner vrij bleef van den aanval der hongerige gasten. Eerst dacht men, dat men hiei met een zekeren kieschkeurigen smaak te doen had, maar bij nader onderzoek bleek het, dat de dieren alleen de pitten der appels opaten en Gravensteiners bezitten slechts weinige en dan nog kleine pitten. Dat was dus blijkbaar voor de vraatzuchtige dieren de moeite niet waard. (Wordt vervolgd.)