geen werktuigen bezigen, om zich den arbeid gemakkelijker te maken, maar wij zouden willen zeggen, wat is deze steen anders dan een primitief werktuig.

Op dezelfde wijze wordt steeds beweerd, dat dieren bij het inrichten van hun verblijf en vogels bij het bouwen hunner nesten zich alleen laten leiden door hun instincten en dat zij dat steeds weer op dezelfde manier doen. Afgezien van het feit, dat daarbij toch wel degelijk hun verstand gebruikt moet worden omdat zij zich steeds voor gewijzigde omstandigheden zien geplaatst, heeft zich daarbij in den loop der tijden natuurlijk ook menige verandering voorgedaan, die wel bepaald op rekening van het verstand dezer dieren gesteld moet worden.

Het is J. Howard Moore, die daarvan in zijn „Universeele verwantschap" (vert. Ortt) zulke mooie voorbeelden geeft. „Er wordt dikwijls beweerd", zegt hij, „dat alle vogels van eenzelfde soort hun nesten precies op dezelfde manier bouwen, en dat, terwijl de menschen hun woningen van geslacht tot geslacht veranderen en verbeteren, de vogels hun nesten altijd op dezelfde oude manier vervaardigen, precies zooals hun voorouders eeuwen en eeuwen geleden deden. Dit is een geliefkoosde gedachte van oude zeurpieten, die ook precies zoo denken als hun voorouders voor eeuwen reeds deden. Vogels zijn evenals menschen. Sommigen van hen — sommige soorten en sommige individuen — hebben veel meer ondernemingsgeest dan andere. Er is een even groot onderscheid in de wijze waarop de NoordAmerikaansche „hang-bird" (hangvogel) en de pluvier hun woning bouwen, als tusschen den millionair en den wilde. En de hangvogel heeft zijn bouwkunst verkregen door eeuwenlange oefening en verbetering precies zooals de architecten van onze

millionairspaleizen.

De vogelkenners gelooven dat de eerste nesten van vogels de gaten en nissen in de rotsen waren, of eenvoudige kuiltjes die ze in het zand of in den grond uitholden, zooals nog te zien is bij de meer oorspronkelijke vogelrassen, en dat uit deze oorspronkelijke beginselen, door eeuwen van evolutie, de doorwrochte scheppingen van den katoenvogel, den wevervogel, het snijdervogeltje, den ovenvogel, de baya-musch, de vinken en de goudmerel of wielewaal zijn voortgekomen. De wilde die ongehinderd geslachten na geslachten in hetzelfde land en dezelfde streek woont, bouwt zijn eenvoudige hut