zonder pijn; gij zoudt 't ook niet prettig vinden om op een kouden dag een stuk ijs-koud ijzer in uw mond te hebben.

Als we oud worden en niet meer kunnen kauwen, breng ons dan bij een paardenarts, die onze tanden zal bijvijlen.

Wanneer ge op een kouden dag ziet dat onze dekens op den grond zijn gevallen, leg ze dan weer op ons en maak ze vast.

Ruk niet plotseling aan de teugels, want daarmee kwetst ge onzen mond.

Overjaag ons niet, maar laat ons aan den anderen kant niet den heelen dag stil in een stal staan. Paarden en honden hebben eiken dag behoefte aan lichaamsbeweging, anders blijven ze niet gezond. Gij zoudt ook niet graag een heelen dag in een kamer vastgebonden staan zonder u te kunnen verroeren.

Neem u alsjeblieft vast als regel voor om nooit in een rijtuig te gaan waar een moe of ellendig uitziend paard voor staat. Als ieder mensch die dat paard zag, hardop zei, zoodat de koetsier het verstaan kon: „wat ziet dat arme dier er beklagenswaardig uit" — dan zou men er na enkele weken geen enkel meer in de straten zien. Geen enkele koetsier zou met een ziek of kreupel paard door een stad willen rijden, als alle menschen toonden dat zij medelijden met het dier hadden.

Maar bedenk bovenal dat ge ons 't gelukkigst maakt als ge vriendelijk tegen ons praat. Honden, paarden, katten, vogels, en in 't algemeen alle dieren hooren aan 't geluid van uw stem of ge vriendelijk tot hen spreekt — wij zijn heel gevoelig voor een goed woordje.

En wanneer 't noodig is dat er een eind aan ons leven komt, vertrouw dan niet aan een onervaren persoon de zorg toe van ons te dooden, maar breng ons bij een goed paardenarts, die een paard, hond of kat op zachte wijze weet dood te maken; zoo komt er een eind aan ons leven zonder onnoodig lijden."

Als ik een paard was en praten kon, zouden dit zeker dingen zijn die ik zeggen zou, en die alle vervat zijn in den regel: „Wat gij wilt dat anderen u doen zouden, doe hun desgelijks." Uit „l'Ami des Bêtes." X***