En die opzetteugels, die mijn hoofd in de hoogte trekken en mijn mond kapot maken, beletten me ook om goed te zien wat er op den weg ligt en maken dat ik eerder een misstap doe; ook kan ik niet zoo gemakkelijk trekken dan wanneer ik mijn hoofd lager mag houden. Te strakke opzetteugels zijn een voortdurende pijniging voor mij. Daarom vraag ik vriendelijk om die teugels weg te nemen of ze ten minste losser te maken, zoodat ik kan zien waar ik loop en mijn hoofd kan bukken.

Dan is er nog de overbelasting. Gewoonlijk trek ik heel graag mijn vrachtje, maar er zijn dagen waarop ik zoo vriendelijk mogelijk vraag om een te zware vracht wat te verlichten; je hebt niet het recht me te slaan of tegen me te vloeken, het is veel beter om dat gewicht af te laden wat boven mijn krachten gaat of me door een ander paard te laten helpen; en als een rad in een diep wagenspoor is geraakt, roep dan menschen om een handje te helpen met het er uit te lichten.

Wij paarden kunnen niet zoo als gij menschen zeggen wat we voelen. Soms zijn we duizelig of ziek, soms heeft de stalknecht ons den halven nacht laten werken en laat hij ons 's morgens weer uitgaan om te werken; soms geeft hij ons niet geregeld ons eten of vergeet hij ons te laten drinken.

En wanneer we oud en zwak geworden zijn na ons leven lang braaf gewerkt te hebben, verdienen wij evenals de menschen met zachtheid behandeld te worden, en 't is onrechtvaardig om, als wij u getrouw gediend hebben gedurende 't beste deel van ons leven, ons op onzen ouden dag voor een klein beetje geld te verkoopen aan hardvochtige meesters.

Onze maag is klein, zoodat we dikv/ijls moeten eten en drinken. We zijn tevreden als we nu en dan een flink stuk brood krijgen, een stukje peen en een emmer water. Laat ons uit de palm van uw hand eten, dat we niet per ongeluk in uw vinger bijten.

Wanneer ge ons in een vreemden stal brengt, laat ons dan niet over aan de zorgen van den staljongen, maar overtuig u dat hij ons werkelijk haver geeft en blijf in den stal zoolang tot wij het op hebben, en kijk ook of hij ons wel water geeft.

Als het koud is, leg dan niet 't gebit in onzen mond zonder het vooraf gewarmd te hebben; anders zou het vel van onzen tong gehaald worden zoodat we niet zouden kunnen eten