hier gesteld. De achterpootjes, waar het om te doen was, werden hun eenvoudig afgeknipt, waarna de gruwelijk verminkte dieren zonder meer werden op een hoop geworpen. In het naburige België was de kikvorschenvangst reeds lang verboden, vandaar dat het aantal kikvorschenvangers met een groot aantal Belgen was vermeerderd. In 1913 nog werden uit ZeeuwschVlaanderen niet minder dan 23.000 KG. van die afgeknipte pootjes naar Frankrijk uitgevoerd. Dat hieraan thans paal en perk is gesteld, is een succes waarin wij ons met recht meenen te mogen verheugen.
Het Hoofdbestuur bepaalde zijne bemoeiingen niet tot het verleenen van bescherming aan de vervolgde diersoorten in het Koninkrijk in Europa, maar ook ten bate van de Indische fauna wist het met ijver op te treden. De aandacht werd het eerst op den treurigen toestand in Indië gevestigd door Mr. Piepers, oud-lid van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië die, na het plaatsen van uitnemende artikelen in de «Vragen des tijds» en in het «Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië» nopens deze aangelegenheid zich met ons in betrekking geliefde te stellen. Z. H. E. Gestr. wees in die artikels op het gevaar van uitroeiing der Indische fauna op Nederlandsch gebied, terwijl zoowel in de Britsdie en Duitsche gedeelten van Nieuw-Guinea, als op Britsch-Borneo beschermde bepalingen bestonden. Millioenen onzer gevederde vrienden zouden in Nederlandsch-Indië jaarlijks worden gevangen of gedood en vooral in Nieuw-Guinea werden de prachtige paradijsvogels met uirroeiing bedreigd.
In 1895 werd de Nederlandsch-Indisehe vereeniging tot bescherming van dieren opgericht en wij meenden nu dat de pogingen om in den toestand verbetering aan te brengen in de eerste plaats van die Vereeniging behoorden uit te gaan. Het Hoofdbestuur wendde zich daarom tot die Vereeniging en meende vooral bij haar te moeten aandringen op het verkrijgen van algeheel verbod tot uitvoer van vogelhuiden.
In 1906 ontvingen wij van onze zuster-vereeniging te Batavia het bericht dat de kwestie door de Indische Regeering was afgedaan en dat de stukken aan het Ministerie van Koloniën waren opgezonden. Dat jaar wendden wij ons bij adres tot den Minister van Koloniën en toen wij eenigen tijd later vernamen dat er ernstige fiscale bezwaren bestonden tegen de beperking