zeer slecht nageleefd. Zoo werden de Afdeelingsbesturen en ook de zelfstandige vereenigingen in 1885 door het Hoofdbestuur aangezocht om toe te zien op het vangen en dooden van de beschermde vogels. Eenigen tijd later richtte het Hoofdbestuur in de voornaamste bladen eene oproeping tot de burgemeesters met verzoek tegen ontduiking van de Wet wel te willen doen waken.

Te Amsteream en te 's-Gravenhage waren intusschen nog steeds de bepalingen overtreden, zelfs door openlijken verkoop van beschermde vogels. Onze veldwachter wist evenwel flink op te treden. Als vogelkenner wist hij zelfs als Indische vogels geverfde inlandsche vogels in beslag te nemen. Op vinkenbanen en 's avonds bij het uitladen van stoomtrams, "in de duinen en elders wist hij tal van vogelvangers te betrappen, wier buit door hem in beslag werd genomen. In October 1888 werden door hem niet minder dan 320 verboden vogels verbeurd verklaard.

De pogingen om aan de Wet afbreuk te doen hielden aan, ook bij de Commissarissen des Konings, die gerechtigd waren de bescherming van enkele vogelsoorten tijdelijk op te heffen. Zoo werd in 1890 het roodborstje en het winterkoninkje tijdelijk vogelvrij verklaard, dieren die zich n.b. uitsluitend met insecten voeden. In 1892 werden de spreeuwen, roeken, kraaien en musschen buiten de bescherming der Wet geplaatst en aan de meeu\»en daarentegen bescherming verleend. De spreeuwen werden het jaar daarna wederom in genade aangenomen.

In 1896 trachtten wij, toen de Regeering de jachtwet ging wijzigen, betere bescherming van kieviet en nachtegaal te verkrijgen en ook aan den ooievaar bijstand te verleenen en reeds het in-bezit-hebben van genoemde vogels strafbaar te stellen. Die poging faalde. Datzelfde jaar werden evenwel tal van plaatselijke maatregelen bevorderd tot het tegengaan van het uitroeien van kraaien, roeken en duiven, terwijl het plaatsen van nestgelegenheden en voederbakken op buitens in den omtrek den vogelstand mede ten goede kwam.

In 1897 besloten wij, nu de oppositie tegen de vogelbescherming was geluwd en daarentegen van vele zijden op uitbreiding dier bescherming was aangedrongen , ons opnieuw te laten gelden. In aansluiting aan het adres van de Nederl. Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde richtten wij, voorgelicht door een zaakkundig rapport van onze bij uitstek deskundige leden de