en kamers van koophandel toegezonden, alsmede aan de pers ter publicatie.
Onlangs werd door mij vernomen, dat enkele dierenbeschermers het voornemen hebben opgevat om wederom bij de Regeering aan te dringen op voorschriften , die verbetering in den toestand zouden aanbrengen. Mocht dit bericht juist zijn, dan zou ik die heeren wel willen uitnoodigen om vooraf kennis te willen nemen van ons jaarverslag over 1892 waarin de nota is opgenomen, welke tot in bijzonderheden den toestand kenschetst, de wenschelijke hervormingen aangeeft, en nog geheel als up to date kan worden beschouwd. Wel zijn er, zooals ik, alvorens van het veevervoer afscheid te nemen, even zal aanstippen op verzoek van ons Hoofdbestuur enkele kleine verbeteringen aangebracht; maar deze zijn van zoo ondergeschikten aard, dat wij gerust kunnen aannemen dat de in 1892 aangeduide misstanden nog in hoofdzaak aanwezig zijn.
Overigens zij het mij vergund de vraag te stellen of het oogenblik voor de in te stellen pogingen thans goed gekozen is, nu personeel en materieel door den oorlogstoestand veel meer dan ooit in beslag zijn genomen, en wij dan ook in dezen zin waarschijnlijk bescheid zullen krijgen. Intusschen ben ik, desgewenscht, tot medewerking ten volle bereid.
De nota had bijzonder de aandacht getrokken van eene commissie, die zich had gevormd om in deze zaak op te treden. Er werden ons inlichtingen gevraagd en wij beantwoorden deze met toezending der desbetreffende stukken in onze nota vermeld. De commissie vereenigde zich met onze ingebrachte bezwaren, daar de in het rapport van het Landbouwcomite aan de Regeering voorkomende opmerkingen vrijwel met de onze overeenkwamen. Evenwel bleef, ondanks den ondervonden steun, de zaak stationnair totdat wij in 1908 besloten haar aanhangig te maken bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Als bijlage van het adres (waarbij wij nogmaals wezen op den treurigen toestand, zoodat zelfs de Maatsch. tot Expl. van Staatsspoorw. genoodzaakt was geweest de inzenders te wijzen op speciale voorwaarden van het vervoer naar Duitschland alwaar speciale eischen gelden dan hier te lande) zonden wij onze in 1901 tot de Regeering gerichte nota.
Deze démarche werd met eenig gevolg bekroond want werkelijk