Veranderingen in de kerken

Zaterdag 19 November kwamen vele gasten te zamen op De Horst, het apostolaire centrum van de Ned. Herv. Kerk te Driebergen.

Ik ga geen verslag geven. Dat moet u, als u er lust toe hebt, maar elders lezen. Ik kan het u aanraden. Het gaat mij er nu om, na te gaan, wat de betekenis van een dergelijk instituut is voor het leven der kerken en düs van onze samenleving.

Een beetje hard gezegd: velen, die buiten de kerken staan, kunnen innerlijk niet aanvaarden, dat de kerken heus iets met de samenleving te maken hebben. Zij zijn innerlijk blij, dat de kerken vele functies verloren hebben en zij dulden de kerken, „verdraagzaam” als zij zijn, als particuliere verenigingen, waartoe medemensen nu eenmaal het recht hebben te behoren.

Zij miskennen daarmee het wezen van de kerken. Die miskenning is begrijpelijk en de kerken hebben het er ook naar gemaakt. Hoe erg zij het er naar gemaakt hebben, kunt u in vijftig jaargangen van „De Blijde Wereld” „Tijd en Taak” nalezen, als u het van elders niet wist. Maar nu geeft het feest van het tweede lustrum van „Kerk en Wereld” ons reden, te wijzen op de veranderingen, die langzaam, maar zeker zich in de kerken voltrekken. En als ik „Kerk en Wereld” tot uitgangspunt neem, dan wil dat niet zeggen, dat elders niets gebeurt. Deskundigen zouden over de rooms-katholieken en de gereformeerden ook betogen kunnen houden, die ik hiermee begin.

„Kerk en Wereld”, het mag bekend verondersteld worden, leidt wika’s op jonge mannen en vrouwen, die overal, waar zij gevraagd worden, diensten verrichten. Steeds zoeken zij deze diensten zó te brengen, dat er doorheen iets van de dienst van Christus merkbaar wordt.

Verder houdt „Kerk en Wereld” zich met het zgn. beroepsgroepenwerk bezig, d.w.z. men poogt de mens in zijn beroep te benaderen en hem te helpen bij de beantwoording van de vragen, die zijn beroep hem als gelovige, als twijfelende, als niet-gelovige stelt.

Nu is het kenmerkende van al dit werk, dat men zich met de ander op zeer bijzondere wijze bezighoudt. Niet sentimenteel, niet de naaste er in luizend, om dan ten slotte met een krasse exclamatie te komen, die alle deuren weer dichtslaat, maar werkelijk naar de ander met zijn verweer, zijn verwarring, zijn valse zekerheden, zijn echte gerustheid, luisterend.

Ik ga niet in op de vraag, of dit steeds gelukt is in de afgelopen tien jaar. Waar het niet gelukt is, daar vindt dat zijn reden in de begrensdheid, die wij allen hebben. Er is nl. een grens aan de openheid bij ieder. Zo kan ik persoonlijk uitermate slecht luisteren naar theosofen, terwijl ik met atheïsten op goede voet sta. Als die openheid niet groot genoeg was, dan lag het dóaraan, aan de grenzen van mensen dus, niet aan de bedoeling.

Van de allergrootste betekenis bij het werk van „Kerk en Wereld” is, dat men niet uitgaat van een principieel schema en

dat men de mens niet bij voorbaat in een bepaald kader ziet. En tegelijk neemt men de kaders toch in ernst. Dit is voor ons socialisten van uitermate groot belang. Hoe was het vroeger?

Toen ging er evangelisatie uit van de kerken of van verenigingen. Die kon maar twee wegen gaan. óf zij sprak de mens persoonlijk aan, hem oproepend tot bekering, niet achtend wat hij verder was. Zo deed het Leger des Heils zijn arbeid. Men had wél oog voor de sociale omstandigheden van de ander, maar men had weinig feeling voor de betekenis van de sociale kaders van ieder mens.

óf en dat was de tweede mogelijkheid -- men riep de mens op uit zijn „heidens”, zijn „goddeloos” kader, om hem in een „christelijk” kader, d.w.z. christelijk kamp te brengen.

Deze/methodes zijn natuurlijk niet zonder zin. Maar zij breken stuk op het feit, dat de weerstanden tegen de Evangelisatie sterker werden bij degenen, die men niet kon losweken of overhevelen. Ernstiger was het feit, dat men de ander niet in ernst nam; men zei wel zijn broeder te zijn, maar men kwam met eisen en met beweringen, die hij moest aanvaarden of verwerpen. Meestal deed hij het laatste.

In „Kerk en Wereld” nu wordt een andere weg gevolgd. Of eigenlijk helemaal geen weg. Het is geen methode, die men er leert. Men wekt er inzicht in het denken en voelen van de ander en van zich zelf; men luistert naar wat klinkt uit de bronnen van het geloof. En men brengt daartussen een ontmoeting tot stand. Wat uit die ontmoeting te voorschijn komt, weet men niet. Dat laat men over. Aan God.

Het kon niet anders, of de sociale en politieke kaders van allen werden onderzocht, in ernst genomen, maar niet absoluut gesteld. Dat hierdoor voor het eerst in een officieel kerkelijk lichaam het socialistzijn óók in ernst genomen werd, en als een vraag aan anderen werd gevoeld, zij hier terloops aangetekend. Zoals, omgekeerd, ook het niet-socialist-zijn een ernstige zaak werd. Ik werp nu hierop licht. Een eenzijdig licht uiteraard. Want hetzelfde is te zeggen van de theologische kaders, waarin men leeft, de rechtzinnigheid en de vrijzinnigheid bijvoorbeeld. Zo zijn er méér kaders, die men vroeger öf niet zag, óf trachtte te veranderen, terwijl men hier, op „Kerk en Wereld” ze wél ziet en ze wél in ernst neemt, maar zich, terecht, er niet door laat terroriseren.

Het is duidelijk, dat hierdoor twee dingen gebeuren. In de eerste plaats zal de mens, die met vragen rondloopt, hier niet bang behoeven te zijn voor het aanblazen van het vuur der propaganda, en voor de hamers, waarmee zijn week gemaakte overtuiging naar een bepaald patroon gesmeed wordt. Hij wordt geëerbiedigd en geholpen en hij vindt geen legioen van beter-weters tegenover zich, als hij critiek heeft.

In de tweede plaats zal dit werk, in naam der Hervormde Kerk verricht, niet zonder

gevolgen in de kerk voortwerken. De kerkelijke gemeenten, althans de hervormden èn die van de kleinere kerken, die in oecumenisch verband staan, worden gedwongen (helaas: gedwongen, niet van binnen uit gedrongen!) de vraag van de benadering van de mensen aan de tand te stellen en dan kunnen ze niet anders dan in de leer gaan bij „Kerk en Wereld”. Men kan dat merken, wanneer men het werk van de vele predikanten met buitengewone opdracht nagaat. Die voor de studenten, de jeugd, de buitenkerkelijke arbeiders of intellectuelen kunnen niet anders dan deze openheid betrachten. Meestal willen ze het ook van binnen uit.

Welnu, wie dit proces ziet, zal begrijpen, dat de kerken in Nederland inderdaad aan het veranderen zijn. Daarvan is „Kerk en Wereld” een duidelijk teken.

Er is nl. geen terug meer. Men kan niet zeggen: nu scheiden wij er mee uit. Deze nieuwe houding tegenover de wereld (waartoe men zelf weet te horen) roept vragen van de gehele kerk op. Zij maakt situaties bewust. Zij doet methodes aanvaarden, die men vroeger verwierp.

De oude christen-socialisten, die „De Blijde Wereld” hebben opgericht, streden op hun wijze voor vernieuwing van de kerk. Zij zochten de krachten, die open waren voor sociale vernieuwftig, aan te spreken. De socialisten, die thans christenen zijn, weten, dat de openheid van de kerk voor geestelijke en sociale vernieuwing van het maatschappelijke leven groeiende is. Daarom juichen zij het werk van „Kerk en Wereld”, dat een der tekenen van deze vernieuwing in Nederland is, van harte toe.

L. H. R.

Een monument tegen de doorbraak

„Gereformeerde Weekblad” schrijft Pi’of- Herman Ridderbos een artikel over feest van de Vrije Universiteit.

dat het aantal Hervormde studenten aan de Vrije Universiteit steeds wordt. De indirecte invloed van het toenemend interkerkelijk gereformeerd van de Vrije Universiteit op de verhoudingen mag men dan ook De samenleving in verband legt een zeer nauwe P®™onlijke en blijvende band. Prof. Ridrekent met de mogelijkheid, dat vele jongeren aan de Vrije Universidieper inzicht zullen ontvangen in fig'ene van de gereformeerde levensoptoenemende doorin de Hervormde Kerkzulw Universireeds krachtens haar bestaan een

Jn wf? I ’ bef voorstanders van de onmogelijk enthousiast Kerk er nog niet aan toe is, om de theopfedianten Te^a^SmlSem J J B Jr