Paedagogisch vermaan
Rectoren en directeuren van gymnasia, lycea en HBS’en In Den Haag hebben onlangs blijkbaar samen gesproken over de feesten, die kennelijk In steeds groter frequentie en gedurende steeds meerdere uren door de leerlingen ondershands worden aangericht. Zo bereikte de ouders van vele leerlingen een rondschrijven van de leiding der school, waarin zij op deze ontwikkeling worden geattendeerd, en waarbij hun hulp wordt Ingeroepen om aan te vele en te grote uitbundigheid paal en perk te stellen. In het belang van onderwijs, leerlingen en gezin uit de aard der zaak.
Het rondschrijven, dat de rector van het Eerste Vrljz. Chr. Lyceum In Den Haag uitzond, Is eigenlijk een voortreffelijk opstel geworden. Dat Is deze rector, dr. J. A. J. Jousma, overigens ten volle toevertrouwd. Wie hem, op een ouderavond bijv. eens deze of soortgelijke problemen ter sprake heeft horen brengen, weet dat dit zo geschiedt, dat men luistert allereerst, maar ook, dat het gebeurt uit de Intense belangstelling voor leerlingen, onderwijs en gezin.
Nu is het zo, dat de huidige school van de bovenvermelde typen gewoonlijk al veel en veel meer biedt aan de leerlingen dan, zeg 30 jaar geleden. In onze eigen gymnasiumjaren waren leraren gewoonlijk je natuurlijke vijanden, behoudens enkele uitzonderingen. Niet, omdat de leraar van toen een onmogelijk mens was, dat niet wist van kinderen, pubers en al wat daar boven ligt, maar omdat ook hem de school niet veel meer bood dan een los-vast contact. Er was, van de school uit, geen enkele club. Er waren geen „klasseleraren” en wat er onder de leerlingen In de school gebeurde, als behorende tot het feit, dat men gezamenlijk leerling was, droeg altijd het karakter van het particulier Initiatief der leerlingen. Klasse-avondjes kwamen niet voor, en het zou toen ondenkbaar geweest zijn, dat zij werden gehouden, In bijzijn van de klasseleraar. Het wakend oog van toen, dat wij altijd trachtten te ontlopen, zodra de bel vier uur had geluld, heeft plaats gemaakt voor de aanwezigheid van een goed en wijs en oudere vriend, wiens tegenwoordigheid de klasse-avond allerminst tot een gedwongen samenzijn behoeft te maken.
Tempora mutantur, en onze kinderen met hen. Het schijnt, dat de officiële klasse-avond een zo goede notitie heeft gekregen, dat, althans in Den Haag, er de ontaarding dreigt van het teveel van het goede. De heer Jousma waarschuwt daarvoor. En hij herinnert er aan: het karakter van de klasse-avond moet zijn zoals hierboven aangeduid, met een programma, dat in overleg met de docent wordt vastgesteld en dat ten huize der ouders wordt uitgevoerd. Dat programma bepaalt uur van aanvang en sluiting en de school meent: één keer per jaar is genoeg.
De leerlingen evenwel houden meerdere
klasseavonden, en buiten aanwezigheid van de school, d.w.z. zonder de klassedocent, zonder voorgelegd programma, kortom ongecontroleerd. Nu gaat het er natuurlijk niet om, dat ook een laatste stukje jong-menselijke vrijheid „onder controle” wordt gebracht. Het gaat er deze rectoren en directeuren om, dat leerlingen zowel als ouders bepaalde paedagogisch-vereiste normen niet uit het oog zullen verliezen. Er woekert feestelijkheid onder de leerlingen, zegt dr. Jousma. En de ouders kunnen weten, zo goed als de rector, dat „te veel accent op de ontspanning de inspanning devalueert.” Een voorbeeld? De heer Jousma herinnert zich een ouderavond, waar de stelling verdedigd werd, „dat de school méér en later-eindigende feestelijkheid moest organiseren ter voorbereiding op het studentenleven. Alsof dat in hoofdzaak feesten betekent!”
Een goede schooltijd mag een feest betekenen, en dat ook het VOL daar raad mee weet, heeft het vorig jaar goed en uitvoerig bewezen bij de feestelijkheden van zijn 25-jarig bestaan. Maar, op de school gaat het om leren werken, op een verantwoorde wijze, en „leren ontspanning vinden in een goede stijl.”
Aldus wordt aan de ouders gevraagd te willen medewerken, en daarbij dan enkele nader genoemde punten in het oog te houden. Een vermaan in feite, ook aan de ouders. Hier is het woord „verantwoord” gevallen. Er zou nog iets aan toe te voegen zijn.
Want niet alleen, al is onze ervaring tot nu toe dan toch een andere, worden er nietofficiële klasse-avondjes georganiseerd, die mogelijk tegenover de ouders een officieel karakter verkrijgen. Maar, indien het dan zo is, dan onttrekken sommige ouders zich aan hun verantwoordelijkheid. Zij gaan dan zelf maar uit, zo lang mogelijk en weten niet wat er thuis gebeurt. Vreselijke dingen zullen dat niet zijn, maar, vorig jaar met een zeer late trein thuiskomend en na het uur der spoken door mijn buurt lopend, zag ik dan toch zulk een aan zijn lot overgelaten niet-officiële klasse-avond aan de gang: ramen open, vanwege de hitte, een pick-up, vanwege de dans en met zwoele muziek, en op tafels en grond behalve de coca-cola ettelijke flesjes bier ...
Het is dus goed, dat een bepaalde gedachte, die tot begeren wordt, bij onze jeugd wordt af geremd. De lust tot feestelijkheid is mogelijk wel een onbewuste vlucht uit een harde en onbegrepen wereld. „Straks komt er niets meer van.” Er wordt een voorschot genomen op het studentenleven. Maar, elk voorschot beperkt aanstonds het geheel in zijn omvang: er is reeds iets van weg en opgesoupeerd op een moment, dat er niet voor was bestemd. Dat geldt niet alleen voor de feestjes. Het geldt ook voor andere dingen, met name voor alles, wat met sexe en eros van doen heeft. De Prediker wist voor alles een bestemde tijd. Het behoort voor een deel tot de ontworteling van de mens van onze dagen, dat hij van die bestemde tijden niet meer af weet, of hij oud is, ouder, of jong. Indien ouders kinderen niet helpen om in hun leven de bestemde tijd tot zijn recht te doen komen, dan vergroot zelfs het gezin, hoe „goed” het overigens ook kan zijn, de chaos.
Ten slotte, en in dit verband, een kleine aanvulling op het opstel van de heer Jousma. Waarom nemen vele ouders die zelfde verantwoordelijkheid niet op, als het feest van de verjaardag van hun spruit moet worden gevierd, met klassegenootjes? Dan wordt al te vlug en al te dikwijls gegrepen naar de uitweg: bioscoop. Herhaaldelijk heb ik gezien, dat dan maar een film wordt gekozen, zonder de vraag: welke, waarover, wat? Het leven maakt de onverantwoordelijkheid wel zeer gemakkelijk, tegenwoordig. Des te meer reden om haar nochtans volhardend te betrachten. N. G. J. VAN SCHOUWENBURG
Jeug^d
„Speelt-ie niet mieters?” Het was Jan, die deze vraag stelde in de pauze van het concert, terwijl ik peinzend in mijn koffie stond te roeren met de klanken van Beethovens Waldstein-sonate nog in mijn hoofd, die de meester-pianist zojuist had gespeeld. Jan is dat rauwe rotjog, dat ik zo vaak had zien zitten schouderschokken bij een jazzband met half weggetrokken ogen in een uitgezakt gezicht. Nu was hij hier. Hij had van z’n eigen zakcenten een kaart gekocht. Maar zo gauw liet ik me niet vangen.
„Wat vind je zo mieters,” vroeg ik, „die ving er vlugheid? of die keiharde dreunen in het laatste deel?”
„Nee, dat niet, maar eh... dat eh... ik weet eigenlijk niet.” Weg was Jan.
Mijn verdenking van louter technische waardering had ernaast geschoten. Jan scheen werkelijk gepakt te zijn door wat hij niet zeggen kon, misschien wel door de sfeer van onwezenlijke blijdschap die om de finale van de sonate hangt. Dezelfde Jan.
Ze kunnen alle kanten uit, de pubers over wie de verzuurde volwassenheid klaagt, dat ze voor niets meer belangstel-Ung hebben dan voor jazz en sport. Dat is hoopvol voor de ouders,
Het is ook hoopvol voor die Haagse HBSen gymnasiumdirecteuren, die laatst (terecht overigens) in een circulaire de ouders waarschuwden tegen de wijze waarop de lieverdjes hun fuifjes en klasseavonden plegen te vieren. Maar wij...? • De W.