17 AUGUSTUS OP

Bali

In Mei was Nederland vijf jaar vrij van de overheersing. In Augustus werd in Indonesië herdacht, dat de vrijheid vijf jaar geleden geproclameerd werd! Op die dag van de 17e Augustus hebben we enkele ervaringen opgedaan, die mogelijk de moeite van het overderiken wel waard, zijn. Singaradja is nu niet bepaald een „centrum”. Het is een kleine plaats, waar zich de dingen in klein bestek afspelen. De aandacht van de eigenlijke viering van de vrijheidsproclamatie werd bovendien een beetje afgeleid door een grote lijkverbranding, welke vastgesteld werd op de 17e Augustus. Althans, men zou kunnen verwachten, dat, wanneer Bali kiezen moet tussen lijkverbranding of viering van de „kemerdekaan”, de vrijheid, het eerste gebeuren veel meer aandacht zou hebben dan het laatste. Maar wie verbrand werden op die dag waren de in het verzet tegen de terugkeer van het Nederlandse gezag gesneuvelde pemuda’s, en de keuze van de datum betekende het stellen van een symbool: de bevrijdipg van de zielen der gestorvenen en de bevrijding van het vaderland vallen samen.

In het begin van de maand Augustus kreeg ik het verzoek van enkele Ambonnese gemeenteleden om te overwegen op 17 Augustus een kerkdienst te houden. Ook enkele Javaanse gemeenteleden hadden aangedrongen op een besluit van de kerkeraad, om de nationale feestdag niet zonder een kerkdienst te laten voorbijgaan. Men was het er over eenjs: een demonstratie mocht het niet worden; de dienst mocht niet betekenen een poging om te willen laten zien dat de Christenen niet achter bleven. Dat zou de gemeente zelf maar in verwarring kunnen brengen. De gemeente behoeft de leiding van de kerk in deze- critieke tijd, en daarom moest de dienst in het teken staan van de dankzegging voor de vrijheid, terwijl het erom ging te luisteren naar wat het Evangelie te zeggen heeft in deze omstandigheden.

Zo nam de kerkeraad van de Indonesische gemeente het besluit, dat aan de dienst vooraf zou gaan een korte verklaring door een Javaans gemeentelid, waarin erop gewezen zou worden, waarom wij juist op deze dag een dienst moesten houden. Daarna zou de dienst geheel normaal verlopen. Wie men in de dienst kon verwachten? Ex-KNIL-mensen evengoed als soldaten van de onlangs op Bali gekomen TNI. Leden van de landspolitie, ambtenaren uit Nederlandse dienst in Indonesische dienst overgegaan, de Chinese gemeenteleden, verschillende Ambonnezen, wier familie en kennissen zich op Ambon bevinden: het hele bonte gezelschap, dat verenigd is in een kleine gemeente der Protestantse Kerk, omdat de leden van andere eilanden komen en elkaar hier ontmoeten in de Christelijke gemeente ter plaatse! Toch zouden ook Balische Christenen mogelijk niet ontbreken in deze dienst.

Ik heb me maar niet al te lang het hoofd zitten breken over de vraag, hoe dit eigenlijk gaan moest. We hebben hier reeds eer-

der gelegenheid gehad om te zien hoe het Evangelie in staat is in Indonesië tegenstellingen te overwinnen. De dienst stond noodzakelijkerwijs onder de leiding van een Nederlandse predikant, de gemeenteleden vertegenwoordigden ogenschijnlijk vele tegengestelde belangen, maar de taal was één: de bahasa Indonesia, en de boodschap die, welke de mensen aanspreekt als kinderen van één Vader en burgers van één Koninkrijk!

Hadden wij, als gemeente, deze dag niet mee willen beleven, dan waren wij gevlucht voor de verantwoordelijkheid, die het Evangelie ons in de maatschappij oplegt. Christenen zijn een deel van deze maatschappij, zij leven erin en hebben een actief aandeel in de bouw van dit nieuwe huis.. Laten zij niet trachten naast die maatschappij een eigen huisje te bouwen, maar laten zij in die maatschappij leven, zolang het hun gegeven wordt, en laten zij het gaan tot hun naaste actief .beoefenen, als een taal, welke door die maatschappij kan worden verstaan.

Er deed zich op die dag een merkwaardige vraag voor voor de Balische Christenen. De verzetsstrijders, die in de jaren 1945-1948 zijn omgekomen, liggen overal verspreid door het landschap begraven. Nu werden ze opgegraven om met militaire eer volgens de Bali-Hindu-ritus verbrand te worden. Maar er waren ook enkele Christen-jongens onder de doden, en enige Mohammedanen. Zou de commissie, welke deze lijkbezorging ter hand had genomen, rekening houden met andere dan Balische wijze van lijkbezorging? De Noordbalische gemeentevoorganger ging te rade bij zijn zoveel ervarener Ambonnese en Javaanse geloofsgenoten. Wat moest men doen, ingeval zou blijken dat het slechts een Bali-Hindu-ceremonie zou worden?

Er kwamen geen moeilijkheden: alle jongens, die gestorven zijn, gaven hun leven voor de vrijheid van hun vaderland. Zij worden alle opgenomen in de zorgen van de commissie: De Christenjongens krijgen evengoed hulp als de anderen. Door de zorgen van de commissie werden de beide gesneuvelden op de Christelijke begraafplaats bijgezet, nadat hun stoffelijk overschot was opgegraven in de dorpen, waar zij omkwamen. En voor zover nodig hielpen Christenen mede om de lijkverbranding te doen slagen!

Hier moet een merkwaardig incident vermeld worden: om de zeer hoge kosten van de lijkverbranding te kunnen bestrijden had men op voor Bali normale wijze een pasar malam met hanengevechten en roulette georganiseerd. Toen kwam de TNI van Java op Bali en verbood alles wat met gokken te maken had, ook al was het doel de eer der verzetsstrijders! Geen hanengevechten en geen roulette. Want die brengen de samenleving in gevaar!

Op de middag van de 17e Augustus trekt een onafzienbare stoet mensen door de kota naar de verbrandingsplaats. De stoet is samengesteld uit families, die elk een

lijkbaar dragen, meest maar een klein pak, de resten bevattende, in een matje genaaid. Daarbij worden door elke familie, die de dode naar de verbrandingsplaats draagt, meegevoerd een aantal offers en voorwerpen welke de dode symbolisch voorstellen, plus het benodigde wijwater. Elke groep apart dus een geheel, rijkelijk uitgedost in feestkleding, met de nationale kleuren op de lijkbaar, en behalve de benodigde ingrediënten, ook allerlei eigendommen van de dode ter verbranding meedragende. Vaak ook een portret of een bordje met persoonlijke gegevens erop geschreven.

Deze stoet welke dus bijkans tweehonderd familiegroepen omvat, komt in de namiddag aan op de verbrandingsplaats. Daar brengt het leger een saluutschot als laatste eerbetoon, waarna de verbrandingsdieren worden aangestoken en in een pikzwarte rookwolk de zielen der strijders worden verlost en opgenomen in de hemel.

Op deze verbrandingsplaats lopen onopvallend rond de mannen, die de aanvoerders in dit verzet zijn geweest. Tijdens hun gevangenschap hebben we elkaar een beetje leren kennen. Zij brengen mij een merkwaardige vergissing in herinnering: .het is nog niet een jaar geleden dat zij veroordeeld werden tot zeer zware straffen. Destijds placht de militair-auditeur tegen mij te zeggen: u is vrijwel de enige mens op Bali die nog denkt aan die verzetsstrijders. Ik heb me nooit zo gerust gevoeld daarover. Toen veroordeelde men deze jongens tot zware straffen,zoals men een stoute jongen eens flink bedreigt: anders sla ik je ..., en kort daarna verleent men amnestie met een breed gebaar. Maar het één noch het ander werd op Bali erg gewaardeerd. Men doorzag de opzet te goed, en nu eert men het verzet met dit massale feest op de 17e Augustus. Het is heus wel mogelijk, dat men namen van leiders vergeet. Maar hoe heeft men ooit kunnen denken dat dit volk zijn pemuda’s, de levende en de dode, zou vergeten.

Redevoeringen werden er voor de verbranding niet gehouden, „wegens de korte beschikbare tijd”. Maar de verbranding sprak een krachtig woord. Ibu Pertiwi, Moeder Indonesia, is op Bali niet alleen een naam van het Vaderland, maar ook letterlijk de godin van de aarde. Zij, die zich gaven aan het vaderland, gaven zich voor Ibu Pertiwi, voor de grond en voor het volk. Zij hebben zich geofferd en worden nu één met de góden, die vereerd worden. Men schrikt als men op Java hoort van de doelstellingen van sommige Islamietische groepen. Hier komt men diep onder de indruk van deze verbranding, die zulke hyper-moderne gevaren meebrengt voor de vrijheid van godsdienst, omdat deze het heil van de staat bedreigt.

Hier is heus geen invloed van de „Blut und Boden”-theorieën te bespeuren, maar een zuiver natuurlijke ontwikkeling der dingen. Hoe men ook over de verzetsstrijd denken mag, over één ding kan men zich verheugen: dat één procent van de op deze dag aan het vuur en de aarde toevertrouwde slachtoffers van het verzet behoorden tot de Christelijke gemeente. Hun dood krijgt ineens een nieuwe betekenis. Die wordt aanleiding om duidelijk te maken dat er nog een andere wijze van lijkbezorgen is, die niet gaat in de richting van het vergoddelijken van helden, maar die wijst op een souverein oordeel. Dat een kleine gemeente de vrijheid kreeg om op eenvoudige wijze haar doden op eigen wijze te begraven, en daarbij een eigen geluid te laten horen het zal heus niet zo ver geklonken hebben —, dat gaf voor ons aan deze dag een zeer bijzonder accent.

H. J. FRANKEN