Uit de Kerkelijke Wereld
„Een protest" en een opmerking
In het „Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom” van 29 Maart j.l. laat prof. dr. J. A. Cramer een woord van verontwaardigde afkeuring horen over een handelwijze van de N.C.R.V.. Hij schrijft: „De oecumenische dienst, die 1.1. Donderdag 28 Maart in de Domkerk te Utrecht is gehouden, zou door de N.C.R.V. worden uitgezonden. Daar spraken o.a. dr. Heering, Rem. predikant te Bussum, ds. Dijkema, Doopsgezind predikant te Amsterdam, benevens vier andere geestelijken van orthodoxe richting. Het was dus een echt oecumenische dienst, v/aard om per radio te worden uitgezonden. Op het laatste ogenblik maakte de Ned. Christelijke Radio Ver. bezwaar, want, o schrik! daar spraken vrijzinnige dominees en nu kon een vereniging, die het woord „christelijk” in haar vaan schrijft, toch niet medehelpen om ~vrij'zinnige” ideeën over christelijk Nederland te verspreiden. Zij wilde de uitzending stopzetten, voordat de rede van dr. Heering begon. Natuurlijk heeft de Oecumenische Vereniging geweigerd dit bewijs van christelijke getrouwheid te aanvaarden. Maar ik kan niet nalaten deze fanatiek bekrompen houding wereldkundig te maken, die getuigt, hoe weinig men in de kring der N.C.R.V. op de hoogte is van de stand der vrijzinnige theologie, hoe men daar verkeert in een wereld van totaal verouderde begrippen en hoegenaamd geen besef heeft van wat daar leeft in de harten van de jonge generatie.”
Jong leven in 't ientezonnetje Uit: Van Texel tot Walcheren. Uitg. Contact
~Wij kunnen niet anders dan haar houding betreuren, ja wat meer is, die zo streng mogelijk veroordelen als een bewijs van onchristelijke kortzichtigheid en de wens uitspreken, dat onze Ned. Herv. Kerk toch eindelijk eens een eigen radio-uitzending krijge en niet langer afhankelijk blijve van mensen, die uit vrees voor geestelijke smetstof, zelve die smetstof méér verspreiden, dan zij ook maar in de verste verte kunnen vermoeden.”
Aldus prof. Cramer. Zijn boosheid lijkt ons gerechtvaardigd, maar de gereformeerde invloed in de N.C.R.V. kennende, had hij', dunkt mij, niet veel anders kunnen verwachten. Intussen verbaast ons de roep om een eigen kerkelijke radio in dit verband toch wel. Waarop grondt prof. Cramer de verwachting, dat bij de leiding van een Ned. Herv. radio-omroep, geleid door een officieel kerkelijke instantie, geen domme „modernen”-vrees zal voorkomen? Of meent hij, dat de invloed van het „oecumenisch gesprek” daarbij zo groot zal
zijn, dat dergelijke beginselruiterij niet voor zal komen? Neen, voorlopig toch maar liever geen Ned. Herv. radio-omroep. Beter is het, te wachten, tot gezonder kerkelijke verhoudingen gegroeid zijn.
Biechtpractijk
~Woord en Geest” heeft in een gereformeerd gemeenteblad het volgende verhaal gevonden van een gebeurtenis uit Hitler-Duitsland. Een Rooms-Katholieke vrouw had in een bakkerswinkel tot een ander gezegd: „Je kunt nog niet zeggen, dat de toestand veel verbeterd is”. Dat had haar deze straf gekost: elke dag, gedurende twee weken, moest die vrouw op een of ander bureau komen om te zeggen: ~Ik vind, dat het iedere dag onder den Führer beter gaat”. Toen zij voor de 14e maal verscheen, was zij in pontificaal. „Wat, is u op z’n Zondags?” zei de ambtenaar. ~Dat klopt”, antwoordde de ander: „ik ben op weg naar de kerk. Ik ga er biechten, dat ik veertien dagen onwaarheid heb gesproken.” Deze ambtenaar was voldoende mens om niets te rapporteren.
BijbeUezen.
Men vraagt mij: ik zou de Bijbel wel willen lezen, maar ik vind het een onleesbaar boek. Hoe kan ik tot de Bijbel doordringen? Op de vraag naar de noodzaak van Bijbellezen ga ik thans niet in. Alleen stel ik vast, dat Bijbellezen enkel als culturele prestatie weinig zin heeft. Wie de Bijbel gaat lezen, omdat er tegenwoordig zoveel over gepraat wordt, komt bedrogen uit: hij zal niet ontdekken, wat anderen ~er aan vinden”. En verder meen ik, dat van elk godsdienstig motief uit Bijbellezen vruchtbaar en noodzakelijk is. Het is hier niet een zaak van richting, maar van godsdienstige vorming.
Hoe lezen wij de Bijbel? was dus de vraag. De vrager was een gewoon mens, die over matige vrije tijd beschikt, en die behept is met alle gewone deugden en ondeugden, o.a. met gezonde belangstelling en gezonde luiheid.
Tot voor kort was een goede methode van bijbellezen niet zo makkelijk aan te wijzen. Er bestond n.l. geen boek, dat precies gaf, wat een gewoon mens nodig had. Er zijn voortreffelijke vertalingen en er zijn goede inleidingen. Maar sinds het verschijnen van „God en de mensen” van dr. A. van Selms bij Ploegsma (waarop wij in een boekbespreking spoedig hopen terug te komen), zit een predikant niet verlegen met deze vraag.
Dus raad ik dit aan: men leze de Bijbel éérst in een goede moderne vertaling. Men beginne bij het begin, maar men doe dat aan de hand van het bovengenoemde boek van dr. Van Selms. Deze vertelt n.l. de verhalen op een buitengewoon indringende wijze, waarbij' hij (soms teveel) overslaat, wat minder bekend is. Hij vertelt het verhaal zo. dat men er een zéér verantwoorde kennis achter voelt, maar geen ogenblik er hinder van heeft, dat uitlegging en weergave ineengevlochten zijn. Dr. Van Selms geeft een verwijzing naar de stukken, die hij behandelt, zodat men aan de hand daarvan zijn lectuur kan bepalen.
Eerst dus het oorspronkelijke bijbelverhaal. Tien tegen één, dat het niets zegt. Dan onmiddellijk daarna het verhaal bij Van Selms lezen. Mogelijk, dat er daardoor over sommige woorden en zinswendingen een verrassend licht valt. Is er tijd over, dan verdient het aanbeveling, hetzelfde verhaal nóg eens te lezen in de aloude Statenvertahng. Het. voordeel van de verschillende vertalingen is, dat men „perspectief” in de woorden gaat zien, en besef krijgt voor de schakeringen, die blijkbaar in hetzelfde hebreeuwse of griekse woord liggen.
Hierbij komen nog enige noodzakeiijke opmerkingen. Wie aldus de Bijbel gaat lezen, neme zich een getrouwe regelmaat voor. Men kieze een geschikt uur van de dag uit, waardoor regelmaat verzekerd wordt. Maar men leze dan ook elke dag. Ook als men geen „zin” heeft. Het gevaar voor sleur is bij bijbellectuur uiterst gering, omdat men door de Bijbel op een eigenaardige manier gedwongen wordt wakker te blijven.
Verder verdient het aanbeveling langzaam en hardop te lezen. Men moet de Bijbel horen. Wie deze regelmaat kent, zal de zegen der regelmaat ervaren. Behalve de kennis, waarmee men zich verrijkt, de frontverbreding van religieuze aandacht, die men deelachtig kan worden, ligt er ook een stuk tucht in. Door deze tucht krijgt men groeiend besef voor de gevaren van de tuchteloosheid in het godsdienstig leven.
Tenslotte: Bijbellezen is een kwestie niet van dagen, niet van maanden, maar van jaren, ja, als het goed is, van een heel leven.
Het gaat op deze manier om een kwartier per dag. Maar die kwartieren kunnen op den duur een bedding aan gevoels- en wiisleven geven.
Het Amsterdams gesprek
De Kerkeraad van de Ned. Herv. Gemeente van Amsterdam heeft het initiatief genomen. Rechtsstreeks aan de Vrijzinnige Hervormden heeft hij geschreven: Het bedroeft ons, dat een deel der Gemeente zich onttrekt aan onze leiding. Zeg ons, wat schort er aan? Is er in de prediking van de officiële voorgangers iets, dat niet in overeenstemming met het christelijk geloof is, dus moet verworpen worden, of vindt gij, dat in die prediking een wezenlijk christelijk element wordt gemist.
De vraag is gewettigd, welke motieven tot deze stap hebben geleid. Niet zolang geleden heeft een commissie uit dezelfde Kerkeraad de kwestie van de richtingsstrijd onder de ogen gezien, en toen een stuk gepubliceerd, dat alles behalve tegemoetkomend was, ja, dat van vrijzinnige zijde gekarakteriseerd werd als „donker Amsterdam”. Is deze brief nu een uitvloeisel van een autoritaire verbetenheid van een zéér zelfbewuste orthodoxie of is hier inderdaad sprake van een diepe droefheid vanwege een nodeioze en noodlottige vervreemding. In de kerkeraadsbrief is stof te vinden voor beide antwoorden. Enerzijds de strakke toon van de Kerk tegenover een particuliere vereniging, die zich verstout te pruilen, anderzijds de erkenning, dat de afzijdigheid niet verklaard mag worden met algemene en vage klanken als ~rechts”- en ~vrijzinnig”.
Het antwoord van de Vrijzinnige Hervormden is gepubiiceerd. Het is een waardig stuk geworden, waarmee de weg tot de kern der vragen is geopend.
Het stuk begint met alle medewerking bij het gesprek aan te bieden. Het stelt dan, heel logisch, vast, dat niet de Vrijzinnigen zich aan de leiding der Gemeente hebben onttrokken, maar dat sinds 1869 alle lidmaten, die vrijzinnig geacht werden, van alle posten in het kerkelijke leven geweerd werden. Zo vaag is