BUITENLANDSE KRONIEK

De winter is voorbij

De maand Maart is de Fins-Russische vrede daargelaten zonder grote verrassingen voorbijgegaan. Wanneer men bedenkt, dat, zolang het Derde Rijk bestaat, bijna geen jaar zonder Maartse „buien” is voorgekomen, verdient de betrekkelijke rust, welke ons ditmaal vergund werd, een streep aan de balk. Maar het voorjaar is nog nauwelijks begonnen en daarom mogen we niet te vroeg juichen.

Er zijn verschillende aanwijzingen, dat er overigens wei wat gebroeid heeft. Het minste, waarop Hitler zijn millioenen-massa’s had kunnen onthalen, was een of ander klinkend diplomatiek succes. Hij heeft er zijn best voor gedaan. De bijeenkomst op de Brenner kan moeilijk anders worden opgevat dan als een poging, de beide „assen” Moscou-Berlijn en Berlijn-Rome tot een „stalen driehoek” aaneen te smeden. De heftigheid, waarmee de Duitser pers na afloop deze onderstelling de booswillige propaganda der Geallieerden in de schoenen schoof, wijst niet bepaald op een succes.

De moeilijkheid zal wel voornamelijk moeten worden gezocht in de tegenstrijdige belangen tussen Rusland en Italië, in het bijzonder in het Balkan-gebied. Molotow, de Russische premier en minister van Buitenlandse Zaken, heeft Italië stellig niet ontzien in zijn rede voor de Opperste Sowjet. Italië werd uitdrukkelijk op één lijn gesteld met de andere „imperialistische” landen en de overvallen op Abessinië en Albanië werden zelfs als bijzonder krasse staaltjes van imperialistische praktijken gebrandmerkt. In de pers van de beide „as”-genoten heeft men deze passages zorgvuidig verzwegen, maar men zal ze zich te Berlijn en te Rome wel degelijk in de oren hebben geknoopt.

Aan de andere kant bereikte dezer dagen ons een merkwaardig bericht, dat op een samenwerking zou kunnen wijzen tussen het Italiaanse expansie-streven en de zendlngsarbeid van het Vaticaan. Van Engelse zijde zou zijn geprotesteerd tegen de actie van het Vaticaan om de Grieks-orthodoxe bevolking op de Balkan in de sfeer van het katholicisme te brengen; een actie, „welke een natie zou begunstigen, die de bondgenoot is van een Europese mogendheid, waarmee Engeland in oorlog is”, voegde het bericht hieraan toe. Wanneer wij hieruit een gemeenschappelijk optreden van het Vaticaan en Italië op de Balkan zouden mogen concluderen, is het licht te begrijpen, dat niet alleen de Geallieerden hiertegen bezwaar zouden kunnen hebben, maar dat ook de Russen, die, orthodox of atheïstisch, zich in elk geval de kampioenen van de Slavische volken op de Balkan achten, een dergelijke actie met wantrouwen zouden waarnemen.

Hoever ook het incidentele samengaan van de drie grote totalitaire mogendheden in Europa moge gaan, een aanwijzing daarvoor kan men zien in de matiging, door Italië waarschijnlijk na Duitse aandrang aan Hongarije tegenover Roemenië opgelegd van een Russisch-Duits-Italiaanse driebond zijn we nog ver verwijderd.

Hitler en Ribbentrop schijnen hun ergernis over deze gang van zaken af te willen reageren in een grootscheepse propaganda- en lastercampagne, die merkwaardig genoeg voornamelijk tegen president Roosevelt en zijn diplomatieke vertegenwoordigers in Europa is gericht. Het nieuwe Duitse Witboek over de oorsprong van de Europese oorlog, zogenaamd aan de hand van in Polen ontdekte documenten, is wel een heel fantastisch product. Maar dat het speciaal tegen Amerika is gericht, mag ook als een aanwijzing worden beschouwd, dat men in Duitse regeringskringen alle illusies aangaande een Amerikaanse bemiddeling heeft verloren.

Voor „vredes-offensieven”, schijnt de tijd

niet gekomen te zijn, wat men ook speciaal aan Duitse zijde in die zin heeft geprobeerd. Wil dat zeggen, dat we daarom ons moeten voorbereiden op het uitbreken van een daadwerkelijk ooriogsoffensief? Komt het toch nog tot de „voorjaarsexplosle”?

De grote bondgenoot

Wat men de laatste tijd uit Duitsland verneemt, wijst niet in de richting van een wanhoopsuitbarsting, het grote gevaar, dat de omringende wereld van het Derde Rijk te duchten heeft. Integendeel, de stemming is tamelijk opgewekt.

Het Duitse volk heeft een zware winter achter de rug, daaraan is geen twijfel mogelijk. De heer Ley, de man van het Arbeidsfront, heeft het dezer dagen in een redevoering openlijk erkend: „Het is een wonder, dat de geest van het Duitse volk door deze beproevingen niet gebroken is.” Maar, zo voegde hij er aan toe, „wij, Duitsers, zijn als het beton van de Westwal: hoe langer het duurt, hoe harder het wordt”.

Deze toespeling op de Westwal, welke later nog eens herhaald werd, is een bewijs voor de „defensieve mentaliteit”, welke in Duitsland wordt aangekweekt. Men hoort de laatste tijd, af gezien van periodieke blufferijen over „vernietigende luchtaanvallen” op Engeland, minder aan Duitse, dan aan geallieerde zijde over offensieve acties spreken. Naast de strijd om politieke bondgenoten, is de worsteling om een anderen bondgenoot van veel groter betekenis in hevigheid toegenomen. Die bondgenoot is de tijd.

Nu is de Duitse bekering niet al te zeer als een teken van kracht te beschouwen. Integendeel: wie ook maar iets opvangt van de polemieken in de Duitse militaire literatuur, zal bemerken, dat de gedachte van een korte, beslissende veldtocht Polen leverde in dit opzicht een verleidelijk voorbeeld nog altijd door de hoofden spookt. Van deskundige zijde wordt hiertegen steeds openlijker gewaarschuwd, maar het valt natuurlijk nog te bezien, of de minder bedachtzame naturen, die steeds meer uit nazi-partij kringen in de legerleiding binnendringen, zich daardoor van avonturen zullen laten terughouden.

In elk geval schijnt wel vast te staan, dat naar het westen een „bliksem-offensief” vrijwel uitgesloten is en dat naar het zuidoosten, b.v. tegen Roemenië, waar zulk een offensief wel resultaat zou kunnen hebben, het rendement, vooral in economisch opzicht, al te negatief zou zijn. Voor een langdurige oorlog op volle kracht is het Derde Rijk echter niet berekend; daarvoor zijn de reserves ten enen male ontoereikend. En daarom stelt men zich in Berlijn meer en meer in op de afmattingsoorlog, met alle materiële en geestelijke middelen, waarover het arsenaal van de totalitaire staat beschikt.

In de hoop, over één of twee jaar voldoende toegerust te zijn om den tegenstander dan voor een dwingend alternatief te kunnen plaatsen van: óf vrede onder Duitse voorwaarden öf inderdaad een totale oorlog met inzet van alles op aUes.

Men kan niet ontkennen, dat het Derde Rijk daarbij enige sterke troeven achter de hand heeft. In het bijzonder op economisch gebied werkt de tijd steliig voor Duitsland.

Van verschillende neutrale kanten, o.a. in een artikei in het Amerikaanse tijdschrift „Forelgn Affairs” is bevestigd, dat een periode van één of twee jaar vereist zou zijn om het Russische grondstoffen- en levensmiddelenreservoir ter beschikking van het Derde Rijk te stellen. In die twee jaar want minder tijd zou het toch wel niet kosten zouden Duitse ingenieurs de Russische olie-bedrijven op peil hebben gebracht en zou ook het verkeersnet zijn georganiseerd, dat de toevoer van materialen van elke aard uit Rusland naar Duitsland mogelijk moet maken. De twee voorwaarden, welke hiervoor volgens het Amerikaanse tijdschrift vervuld zouden moeten worden, zijn deze: dat de binnenlandse verhoudingen het Duitsland mogelijk maken, een beleg van twee jaren te doorstaan; en dat Rusland bereid is, zijn binnenlandse behoeften aan de hulp van Duitsland op te offeren.

Wat deze laatste voorwaarde betreft, zou men misschien het meest tot twijfel geneigd zijn. Maar hierbij moet men niet vergeten, dat er wel degelijk een solidariteit tussen de dictatoren in die zin bestaat, dat de ondergang van den één minstens de positie van den ander in gevaar brengt. In dit opzicht bezit Mussolini nog betere vooruitzichten dan Stalin, omdat de fascistische dictator nog altijd kan speculeren op de sympathieën, die hem van de zijde van de bourgeoisie in West-Europa worden toegedragen. Stalin zou na Hitler’s val onvermijdelijk „Openbare vijand nummer één” in de wereldpolitiek worden. Hij zal daarom, als het er op aankomt, het Derde Rijk tot het uiterste bijstaan. De nazi-instructeurs, die Rusland’s volkshuishouding zullen moeten reconstrueren, zullen het al heel bont moeten maken, willen zij zulk een golf van verzet oproepen, dat zelfs Stalin daarvoor zou moeten zwichten.

Ook de vraag, of Duitsland het lang genoeg kan „uitzingen”, is meer een kwestie van de nazi-mentaliteit, dan van het uithoudingsvermogen der Duitse bevolking. Het is meer een kwestie van moreel dan van economie. Wanneer de nazi’s in staat zijn, mede door uitplundering van onderworpen en omringende volken, het noodzakelijke bestaansminimum te verzekeren en bovendien zo nu en dan voor een extra’tje te zorgen, b.v. bij de nijpende kleren-voorziening, kunnen zij lang op de lijdzaamheid van het Duitse volk rekenen.

Anders staat het met de morele zelfbeheersing van de heersende groep, die van de onderste tot de bovenste trede op ..dynamiek” is ingesteld en de grootste moeite zal hebben, op de werking van de tijd te vertrouwen. Er is weinig voor nodig, om deze nazi-,.leiders” uit hun evenwicht te brengen.

Hoe langer de oorlog duurt, des te meer zullen de kaders worden aangevuld met die fanatieke, maar volmaakt critiekloze, in zelfverheerlijking opgegroeide jongeren, die de ongezonde producten zijn van de „broeikascultuur” ener totalitaire samenleving. Om de brandende eerzucht van deze pretorianen-benden te bevredigen, zuUen de Keitels, Görings en Ribbentrops steeds nieuwe velden van glorie en roem moeten ontdekken. Zelfs voor nazi’s moet evenwel op de duur het bestoken van weerloze treilers en lichtschepen een onbevredigende bezigheid zijn en avonturen van groter allure worden hoe langer hoe riskanter.

Het grote gevaar, ook voor Duitsland zelf. blijft echter de onberekenbaarheid en onevenwichtigheid van den verafgoden „leider”. Wanneer deze man, zoals in zijn laatste rede in München, zich voortdurend op de Voorzienigheid beroept, voelt ook de ongelovige daarin een soort van heiligschennis. Maar wanneer uit deze mond de woorden klinken, ~zelfs al ware de wereld vol duivels, dan zouden wij slagen”, denkt men eer aan een verzoeking, dan aan een geloofsbelijdenis.

De duivels, waartegen Luther wilde strijden, waren niet de boze geesten, welke een Hitler zelf heeft opgeroepen en waaraan hij eens wellicht ten onder zal gaan.

B. W. SCHAPER.

„Een nieuwe Duitse zege"

De Nazi's over de raid op Sylf