IN ADVENTSTIJD

Onafwendbaar draait de wereld naar het Kerstfeest toe. Wij zouden er in deze tijd wel aan willen ontkomen, er is te veel in ons, dat zich verzet tegen het vieren juist van dit feest in oorlogstijd, Adventus is komst; de christelijke we= reld bereidt zich voor op het gedenken van de komst van Christus op aarde. Zij doet dat van ouds in ernstige stemming, In de Katholieke kerk ontbreken in deze tijd de bloemen op het altaar, het jube= lende Gloria wordt weggelaten uit de dienst en de kleur der gewaden is paars. Deze ernst van de kerk steekt af bij de vrolijke sier van lichtjes en groen, waar= mede de heidense wereld zich troost, nu in de toenemende duisternis het punt van het licht toch onafwendbaar nadert. De kerk echter gedenkt niet de zon en haar terugkomst, maar bereidt zich voor op het vieren van de komst van Den Ene, die het keerpunt der tijden is. „Vieren” is in dit verband een moei« lijk woord en de ernstige stemming wijst daar wel op. „Hoe zal ik U ontvangen?” is voor den christen de grote vraag, die zich in de Adventstijd telkens weer dringt. Hij weet er eigenlijk geen ant= woord op. Een gast kondigt zich aan, voor wiens hoogheid onze woning te schamel, te vol en te klein is. Hoe zal ik U ontvangen? Mijn woning is U niet waard en ik zelf hoe dikwijls heb ik in het afgelopen jaar werkelijk naar U uitgezien? Wij zijn vol van ons zelf en leeg van U, onze woning is U niet waard en in onze wereld past Gij niet. Onze wereld, nu ook nog ten prooi aan een uitbarsting van wat altijd op de loer lag: machtswil, moordlust, angst en ho« vaardij. Hoe zal zij U ontvangen?

Er is een betekenis van het woord advent, die wonderlijk bij deze tragische situatie aansluit. „Advenir” is ook: toes vallig gebeuren, van buiten af komen, Adventief is datgene, wat niet voorts komt uit de innerlijke ontwikkeling van

een organisme, maar wat als het ware willekeurig plaats vindt, wat van buiten af veroorzaakt wordt.

Zo is ook de komst van Christus op aarde adventief: het menselijk geslacht heeft Hem niet voortgebracht als bekros ning van geleidelijke groei, maar Hij is van buiten af gekomen. Te groot voor deze kleine wereld, te licht voor haar duisternis, te heilig voor haar schuld.

Dit is, wat ons in deze oorlogstijd weer dubbel smartelijk treft. Er is voor Hem geen plaats in onze wereld, zij kan Hem niet ontvangen. Zien wij niet, lijks, dat wat de mensen doen, wat wij mensen doen, er telkens toe leidt dat de geest van Christus uitgeworpen wordt uit de wereld, zoals Zijn lichaam een* maal uitgeworpen werd? De wereld vindt geen verbinding met Hem, zij kan Hem niet in zich opnemen en zij bezoedelt Zijn beeld nog terwijl zij zich naar Hem noemt.

Maar hoe zullen wij dan de tijd vieren in dit jaar van leugen en onrecht en haat? Misschien is onze fout, dat wij te weinig zien, hoe de oorlog, die nu woedt, alleen maar een uitbars* ting is van datgene, wat altijd aanwezig was. De wereld was in de jaren van vrede niet meer bereid om Christus te ontvangen dan in dit jaar van een nieuwe wereldoorlog. Zij was ook toen brutaal en wreed, begerig naar macht en naar bezit. Zij was ook toen vastgelopen in haar waan en vol van een nood, die zij zelf niet besefte.

Wij willen geen ijdele frasen uiten over de zin van de oorlog. leder woord daarover klinkt vals tegenover de ont* zettende werkelijkheid van vandaag. Maar wij willen ons zelf wèl de vraag stellen, ook in oorlogstijd. En dan komt er een antwoord, dat misschien meer eist dan het geeft, maar dat toch een troost inhoudt en een richting wijst, Christus kwam om een blijde boodschap

te brengen, aan mensen die verloren gen in armoede en eigenwaan. Hij had een zending te vervullen, hij verkondigd de een heilsgeheim. Hoe ook gevangen in schuld, de mensheid is naar Zijn Openbaring God, den Allerheiligste, dierbaar. De mens heeft op aarde een taak te vervullen, ofschoon hij die teh kens weer bederft. De zonde van Kam herhaalt zich eeuw na eeuw. Het bloed van Abel roept tot heden toe. En toch heeft God de wereld lief. Toch heeft Hij met haar een bedoeling. Christus’ komst is het keerpunt der tijden, de doorbraak van het heilige in een wereld van on= heiligheid. En de mens weet door Hem opnieuw, dat hij is van koninklijke af= komst, in de wereld maar niet ten volle van de wereld, staande in schuld maar geroepen tot volmaaktheid. Zijn tekort wordt hem vergeven; de roepstem, en de belofte, blijft. In diepste wezen be= hoort hij toe aan de witte eeuwigheid, waaruit Christus tot de donkere aarde kwam. Hij draagt naar dit rijk van heb ligheid een heimwee in zijn hart, dat hem niet meer verlaat. De blijde schap waarop wij ons nu voorbereiden, is, dat dit heimwee een belofte inhoudt en een roeping. Een belofte van toeko» mend heil en een roeping tot arbeid aan ons zelf en aan de wereld. Een verma? ning om niet te vertwijfelen. Belangrijker dan de angst en de nood van de wereld, die van alle tijden zijn, is Christus open« haring van Gods liefde en vergeving voor den mens. Maar ook van Zijn ge» bod, de dienst aan de liefde en de reehtigheid boven alles te stellen, boven alle aardse zekerheid en gewin,

Als wij Hem goed zullen ontvangen. dan zal het zijn met lege handen, bereid te volgen zonder om te zien en ons zelf te verloochenen. De boodschap van ad= vent is, dat een schuldige mensheid meer zal ontvangen dan zij ooit verlies zen kan. P. KUIN.

Uit de Kerkeiijke Wereld

Duits oordeel over „Summi Pontificatus" Paus Plus XII heeft zijn eerste encycliek, die begint met de woorden „Summi Pontificatus”, op 27 Oct. j.l. gepubliceerd. Slechts een uittreksel daarvan heeft ons door de pers bereikt, terwijl de volledige vertaling bezig is te verschijnen in „Katholieke Documentatie.”

Deze encycliek bedoelt een positiebepaling in het huidige tijdsgewricht te zijn. Zij richt zich tegen moderne dwalingen, die voortvloeien uit het godsdienstige en morele agnosticisme: de verwaarlozing der menselijke solidariteit en de dwaling om de staat tot een godheid als hoogste doel van het leven en opperste norm der morele en juridische orde te maken. Zij roept de gelovigen op tot eerbiediging van het natuurrecht en van het licht der goddelijke Openbaring.

Lezen wij, voorzover wij de letterlijke tekst gevoigd hebben, deze encycliek goed, dan zien wij daarin een voortdurend verzet tegen het nationaal-socialisme. De encyclieken hebben echter met andere staatsstukken dit gemeen, dat zij niet ronduit spreken, maar meer aan-

duiden. Het is, alsof zij het kind niet bij de naam willen noemen, om op die manier bovenactueel te zijn. Dit maakt encyclieken allerminst tot een flamboyante lectuur. Veel van wat de encycliek schrijft, kan onze hartelijke instemming hebben. Het stuk leert ons, dat In een bepaalde situatie, door verlegging der fronten, medestrijders kunnen worden wie krachtens diepste overtuiging antipoden zijn.

Hoe oordeelt men nu in Duitsland over deze encycliek? Zij is slechts toegelaten in de Latijnse tekst, en alleen de priesters konden kennis van haar nemen. Van de kansels mocht zij niet worden voorgelezen, zodat de gelovigen haar niet hebben vernomen. De pers gaf een slap uittreksel, waar alle pit uitgesneden was. Daaruit is ook te verklaren, dat een blad van geestelijke standing als „Die Christliche Welt” over deze encycliek niets anders weet te schrijven dan dit: „De pauselijke encycliek Summi Pontificatus ziet ervan af te verwijzen naar de politieke gebeurtenissen; zij roemt slechts Polen om zijn loyaliteit jegens de katholieke kerk en zijn verdienste voor de christelijke beschaving.”

Dit is alles, wat een schrander man als Prof. Mulert, de redacteur van het blad, weet te vertellen van deze uitvoerige principieel anti-fascistische encycliek. Met recht mag men zich bezorgd maken over zulk een isolement.

De Japanse gemeente te Soerabaja

Het „Algemeen Weekblad voor Kerk en Christendom” van 1 Deo. geeft een artikel van de hand van Dr. N. A. C. Slotemaker de Bruine over het beroemde art. 177 van de Indische staatsregeling. Met dit artikel moet de z.g. dubbele zending onmogelijk gemaakt worden, door de verschillende gebieden van Ned. 0.-Indië aan bepaalde zendingscorporaties toe te wijzen. Hier ontstaat een merkwaardige figuur in de verhouding tussen Kerk en Staat, die op den duur niet houdbaar zal blijken. De schrijver wijst daar met alle nadruk op. Interessant is, wat hij en passant meedeelt over de Japanse gemeente in Soerabaja. Wij vatten de hoofdzaak van deze mededeling, die een typisch wrijvingspunt in de verhouding tussen Kerk en Staat aan wijst, aldus samen:

Ds. Miyahlra, reeds gedurende tien jaar predikant bij de Japanse christengemeente te Soerataaja, had na een reeks van voorlopige verblijfsvergunningen verkregen te hebben, nu