Binnenland | lllllllll[|||llllllll

De Katholieke democraten

De Roomsch-Katholieke Staatspartij doet denken aan een wagen met een paard aan den voorkant en een aan den achterkant gespannen; het eene paard trekt den wagen vooruit, het andere achteruit en zoo rolt de wagen een beetje heen en weer maar gang zit er niet in. Er zit een leeiijke scheur in deze Partij, die zeker een breuk zou worden, als de geestelijkheid niet zoo voortreffelijk de kunst van lijmen en krammen verstond. De democraten in deze Partij doen denken aan de Patrimonium-mannen in de Antirev. Partij, van wie Dr. Kuyper eens zei, dat zij wel blaften maar niet beten. Bij verschil tusschen de conservatieve en de democratische strooming in de R.K. Staatspartij is de eerste bijna steeds de sterkste. Er zijn echter ook Kathoiieke democraten buiten de Staatspartij. Al jaren bestaat de R.K. Volkspartij, waarvan Mr. Arts de leider is; daarna vormde Prof. Veraart de R.K. Dem. Bond en de jongste groep is de R.K. Arbeiderspartij. Zij hebben elkander thans gevonden en zich met elkaar vereenigd. Wij wagen ons niet aan politieke voorspellingen, maar na korter of langer tijd zal er zeker een democratische regeering door

meerdere partijen gevormd moeten worden. Wanneer de Vrij.-Dem. van de dwalingen huns weegs terugkeeren, zullen zij in zulke regeering zichzelf kunnen zijn; is er dan een jonge sterke partij van Kath. democraten, dan zouden de soc.-democraten met deze beiden een regeering kunnen vormen. In elk geval is het voor de democratie, die ook in ons land een moeilijken tijd doormaakt, van groot belang, dat de Kath. democraten niet in en door de R.K. Staatspartij getemd, althans geneutraliseerd worden, maar eensgezind hun krachten kunnen ontwikkelen in een eigen organisatie. Het begin daarvan is er nu. Prof. Veraart zal vrij zeker hun leider worden. Hij is ongetwijfeld een zeer bekwaam man; als Kamerlid van 25 tot 29 heeft hij echter niet getoond, de vastheid te bezitten, die den leider eigen moet zijn. Zijn positie was toen echter moeilijk, daar zijn democratische inzichten meermalen in strijd kwamen met zijn lidmaatschap van de R.K. Staatspartij.

De Kerk is de beschermvrouwe der R.K. Staatspartij en staat daarom vijandig tegenover de zelfstandige Kath. democraten. Toen de Kath. Dem. Partij kort geleden haar jaarvergadering in Arnhem hield heeft een der pastoors van den kansel haar leiders misleiders genoemd en de K.D. Partij verweten, dat zij de eenheid der R.K. Staatspartij afbreuk doet. Een aantal afgevaardigden van de K.D. Partij, die dezen kerkdienst bij woonden, hebben daarop uit protest de kerk verlaten. |

Makkelijk krijgen de zelfstandige Kath. democraten het dus zeker niet, maar er is onder de Katholieken, in het bijzonder de arbeiders en de jongeren, ook de jongere geestelijken, een sterk democratisch element. Er is onder hen ook een vaak felle verwerping van het kapitalisme; men denke aan een uitspraak als van den pater Dr. Vrijmoed, dat het Evangelie lijnrecht staat tegenover het kapitalisme. Van hem is ook het woord, dat kapitalisme en Christendom tot elkaar staan als vuur en water. Zoo spreekt Prof. Veraart van den ontzettenden zondeschuld door het uitbuitend kapitalisme; de uitbuiting van groote volksgroepen in Nederland en de overzeesche gewesten. Het kapitalisme is de vol—irto orde voor hen, die in goud en dl

jacht naar goud de kracht zoeken voor het maatschappelijke leven, maar het is absoluut verwerpelijk, wanneer men God en goddelijke wetten ook voor het maatschappelijk leven voorop stelt. Daarom is de Katholieke wereld een vruchtbare bodem voor democratie en maatschappijhernieuwing, maar dan moet in bijzonder de hoogere geestelijkheid het zaaien en oogsten op dien bodem niet verhinderen. Thans is de R.K. Staatspartij met al haar tweeslachtigheid feitelijk de kerkelijk goedgekeurde en alleen geoorloofde partij voor Katholieken en daarom zullen de zelfstandige Kath. democraten heel wat verzet moeten aandurven en heel wat tegenstand der kansels moeten overwinnen, zullen zij een hervormende kracht worden in ons volksleven.

Menschelijk en militair

Wij bedoelen dit als tegenstelling, maar wij bedoelen niet, dat een militair een onmensch zou zijn. Maar een militair vooral in oorlogstijd moet nu en dan vergeten, dat hij mensch is, en als hij dit niet kan, is hij ook geen goed militair. De oorlog is geen gevaarlijk maar glorieus avontuur, doch in alle opzichten een afschuwelijke moordpartij. Tot de plichten van den Duitschen soldaat, die hun dezer dagen door den rijksminister ter kennis zijn gebracht, behoort als hoogste de moed, om te strijden. Deze eischt, zoo staat in deze militaire plichtenleer, in de eerste plaats... hardvochtigheid. Verder lezen we, dat de soldaat ook godvruchtig moet zijn. Volgens ons begrip gaat godsvrucht samen met zachtmoedigheid en zeker niet met hardvochtigheid. Een soldaat moet echter evenmin lijden aan zachte gevoelens als een leege patroontasch; dan deugt hij niet voor den strijd.

In zijn oorlogsherinneringen vertelt Lloyd George, dat de honger in den wereldoorlog het scherpste zwaard is geweest. Hij spreekt dan ook van een uithongeringsoorlog. De centrale mogendheden moesten door honger tot overgave gebracht worden. Hongersnood was het krachtigste wapen, dat de oorlogvoerenden ten dienste stond. Letterlijk schrijft Lloyd George dan;

„Het was een onbarmhartige berekening, maar oorlog is georganiseerde wreedheid.” Hij gelooft ook niet in de mogelijkheid, om humaan oorlog te voeren, en zegt, dat bij „beschaafd oorlogvoeren” alleen de folterinstrumenten en -methoden verwisseld worden.

Bij het verhoor der officieren van de „Zeven Provinciën” voor het Hoog Militair Gerechtshof verklaarde een hunner, dat hij op de muiters niet kon schieten, omdat hij altijd met de mannen goed konomgaari. De president noemde dit menschelijk mooi, doch militair... sterk afkeurenswaardig. Krasser veroordeeling van het beroep en werk van den militair op gronden van menschelijkheid kan wel niet gegeven worden, dan hier gebeurt nog wel door den president van het Hoog Militair Gerechtshof. Strategische, finantieele, politieke argumenten kunnen het eene beslissende argument tegen eiken oorlog en voor ontwapening slechts steunen en in geen geval dat eene argument overtreffen. Wie zich mensch voelt, kan aan georganiseerde wreedheid niet meedoen, hij mag het althans niet. Een beroep, dat in volle actie

alleen uitgeoefend kan worden, door onderdrukking van het menschelijk gevoel, is verwerpelijk. Orthodoxe christenen zullen opmerken, dat de zonde ook behoort tot de menschelijkheid, en zeker ontkennen wij niet, dat gevaarlijke oorlogsinstincten en vechtdriften, zij het meest diep verborgen, in iederen mensch schuilen, die kunnen

losbreken en hem overheerschen. Maar daarmee wordt het beroep van den militair niet aanbevelenswaard noch kan eenige oorlog ons een plicht zijn. Niet alles, waartoe de mensch in staat is, is ook zedelijk geoorloofd en als wij in dit betoog spreken van mensch, menschelijkheid en menschelijk gevoel, bedoelen wij de naar God gewende zijde van onze natuur, het licht en niet de duisternis in ons hart.

Voetbalheldendom

In een overzicht van de geschiedenis der voetbalsport in Engeland lazen we, dat daar in vroegere eeuwen meermalen het voetbalspel verboden is, omdat het aanleiding gaf tot gevechten en door het wilde en ruwe duwen en stompen en botsen ongelukken veroorzaakte. Het aantal gebroken armen en beenen op het voetbalterrein is nog niet gering, maar de scheidsrechter poogt het spel zooveel mogelijk spel te doen blijven en treedt op tegen voetbalgevecht. Het lukt hem niet altijd en de arbitrage vindt op het terrein van de sport vaak even weinig genade in het oog van het publiek als op het terrein der internationale politiek in het oog der regeeringen. Misschien heeft men in Turkije het goede middel gevonden, om spelers en publiek bij den wedstrijd binnen de grenzen van kalmte en zelfbeheersching te houden. Bij eiken wedstrijd staat daar toch een brandspuit gereed, die water geeft en verhitte gemoederen afkoelt en den vechtlust bluscht.

De voetbalgeestdrift van onzen tijd staat in verband met de overprikkelde gevoelens van nationalisme, provincialisme, trots op zijn stad en dorpisme. „Onze jongens”moeten het winnen. Zij moeten ons eer en geen schande aandoen. Men weet, hoe de te Milaan verslagen voetballers te Rotterdam ontvangen werden.

Er zijn ook jongens per fiets naar Milaan gereisd, om daar „onze jongens” aan te moedigen en, naar zij hoopten, te deelen in de eer der zege. Zij maakten er een zaakje van en verkochten onderweg prentbriefkaarten.

De jongens, die naar en van Milaan fietsten, zijn in hun woonplaatsen als helden begroet. Zij waren een pleister op de wond, het nationale hart te Milaan geslagen. Vier jongens van Vlaardingen, die in 20 rij dagen de reis heen en terug deden, zijn aan een feestmaal te Rotterdam gasten geweest van den directeur der Benzo-fabrieken en daarna bij aankomst te Viaardingen hartelijk gehuldigd. Nog meer enthousiasme was er in Schoonhoven. Daar werden twee mannen, die naar Milaan gefietst waren, door een eerewacht van luidrinkelende fietsers ingehaald; zij werden met muziek voorop naar het gemeentehuis geleid en daar gehuldigd door den burgemeester om hun prestatie, die hij een eer voor Schoonhoven noemde, zij kregen geschenken en een lauwerkrans. Zij ontvingen een deel der hulde, die men aan onze jongens van den voetbal niet kon schenken. Als zij naar Barcelona of Warschau waren gefietst, zou men gezegd hebben: Die durven wat an! Maar ze zouden bij terugkeer niet op het stadhuis door de autoriteiten ontvangen en gehuldigd zijn. Even zonderling als de begrippen van familie- en beroepseer zijn die van plaatseiijke eer. Is Schoonhoven nu eerwaardiger stadje geworden, omdat er een paar mannen met stevige kuiten en sterke longen en met wil en energie tot zijn inwoners behooren? Wij moeten vooral in dezen tijd wat ruimer leeren voelen en denken en ook tegen plaatselijk nationalisme op onze hoede zijn.

J. A. BRUINS Jr.