werken daarvan, teneinde iets bruikbaars te verkrijgen, vergen evenwel uitgaven en tot het doen van uitgaven wordt slechts noode overgegaan. Het is dus alleszins begrijpelijk dat getracht wordt reeds, zij het met andere oogmerken, verzamelde gegevens dienstbaar te maken aan de statistiek omtrent den stand en het verloop der woningmarkt.

Tot deze gegevens behooren die omtrent de aanslagen in de Personeele Belasting voor de vaststelling van den woningvoorraad en die omtrent de aanslagen in de Belasting naar het inkomen voor de vaststelling van de behoefte aan woningen in bepaalde huurklassen. Meer en meer wordt getracht de belastingstatistiek dienstbaar te maken aan de woningstatistiek. Hiertegen zou geenerlei bezwaar behoeven te bestaan, indien zulks inderdaad mogelijk zou zijn. Naar mijn meening is zulks evenwel niet het geval; althans nog niet het geval. De praktijk heeft zulks aangetoond.

In de eerste plaats de gegevens, verzameld ten behoeve van de aanslagen in de Personeele Belasting.

Een voorbeeld van de onbruikbaarheid is een beschouwing van de hand van den heer E. Gianotten, getiteld: „Eigendoms- en Huurverhoudingen en Huurwaarde der woningen in de gemeente Tilburg en verschenen als „Mededeeling van het Economisch-Technologisch Instituut” te Tilburg. De schrijver heeft gebruik gemaakt van de beschrijvingsregisters der Personeele Belasting en meent dat hij daaruit heeft kunnen samenstellen een tabel, gevende het aantal woningen o.a. in den aanvang van 1929 in Tilburg aanwezig. Op 15 Januari 1929 zouden in Tilburg aanwezig moeten zijn geweest althans volgens den heer Gianotten 12.405 woningen. Dit cijfer moet verkeerd zijn. Immers bij de laatste volkstelling zou het totaal aantal woningen in Tilburg 16.218 geweest moeten zijn i), terwijl in 1929 en 1930, volgens het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de woningvoorraad met netto 1441 woningen toenam, waaruit dus volgt dat de woningvoorraad op 1 Januari 1929 bedroeg 14.777 (16.218 1441) of wel 2372 meer dan waartoe de heer Gianotten is kunnen komen. De oorzaak hiervan althans één der oorzaken ■— is het verwaarloozen van de woningen, welke, in verband met den lagen huurprijs, buiten de Personeele Belasting vallen. Er is nl. een tabel geproduceerd, waarin de cijfers omtrent den woningvoorraad gesplitst zijn naar huurklassen. De laagste huurklasse begint met fl. 100.— per jaar en het lijdt geen twijfel dat in Tilburg nog tal van goedkoopere woningen aanwezig zullen zijn. Of hiermede het geheele verschil van ruim 2350 woningen is verklaard, durf ik niet te beweren. In ieder geval bestaan omtrent Tilburg twee cijfers van den woningvoorraad, waarvan het grootste niet minder dan rond 20% grooter is dan het kleinste. Uit hoofde van het bovenstaande blijkt reeds dat het cijfer, dat berust op de gegevens der Personeele Belasting, onbruikbaar is voor de vaststelling van den woningvoorraad.

Maar niet alleen voor de vaststelling van den geheelen woningvoorraad zijn deze gegevens onbruikbaar; zij

1) Zie Deel I der Uitkomsten van de Volkstelling-1930/1931. Tegen de juistheid van dit cijfer bestaan ook ernstige bedenkingen: het is evenwel in geen geval te hoog.

zijn ook onbruikbaar voor de vaststelling van den voorraad in de verschillende huurgroepen, althans zooals de heer Gianotten deze gegevens heeft gebruikt. Hij zegt nl. uitdrukkelijk: ..Deze cijfers betreffen dus alleen woningen en die gedeelten van winkelhuizen, die als woning dienst doen. Zij betreffen dus ook niet woonhuizen, doch ieder perceelsgedeelte, dat door een gezin wordt bewoond ”,

Afgescheiden van de vraag of de ten behoeve van de Personeele Belasting geschatte huurwaarde van normale woningen gelijk is aan de huur, die werkelijk betaald wordt hetgeen in zeer vele gevallen niet zoo is is het voor de vaststelling van het aantal woningen in een bepaalde huurgroep toch volkomen onjuist daaronder ook te rangschikken de winkelwoningen en ter bepaling van de huurklasse waartoe deze winkelwoningen behooren de geschatte waarde alleen van het woongedeelte te laten gelden. Voor de woningstatistiek heeft alleen dat huurbedrag beteekenis, waarvoor de woning aan de markt komt en het woongedeelte van een winkelwoning komt nimmer voor de geschatte huur aan de markt. Ongeveer hetzelfde geldt voor de gevallen, waarin kamerbewoners buiten het gezinsverband aanwezig zijn. Waarde hebben alleen die huurbedragen, voor welke de woningen gehuurd kunnen worden en niet de fictieve huurwaarde welke met een bepaald doel is geschat. Een en ander leidt in het onderhavige geval steeds tot een te groote theoretische voorraad in lagere huurklassen.

Het spreekt vanzelf dat in een goede woningstatistiek onderscheid moet worden gemaakt tusschen gewone woningen en winkelwoningen.

In het door den heer Gianotten geproduceerde staatje komt deze onderscheiding evenwel niet voor.

Er rijzen verder nog verschillende vragen bij het lezen van de beschouwing van den heer Gianotten. Zoo b.v. de vraag of het niet wat al te vrijmoedig is te zeggen dat recente cijfers worden gegeven in het begin van 1936 terwijl de jongste gegevens reeds ongeveer twee jaren oud zijn.

Verder de vraag of de schrijver het niet noodig achtte dat bij de beschouwing van de woningmarkt, de vereenigings- en gemeentewoningen, die in Tilburg tezamen ongeveer 1/5 van den totalen woningvooraad vormen, afzonderlijk worden gehouden omdat de huurprijsbepaling van deze woningen zoozeer afwijkt van die bij particuliere woningen.

Ik zal op een en ander in dit verband niet ingaan: volstaan kan voorshands worden met te constateeren, dat de gegevens welke zijn verzameld ten behoeve van de vaststelling van de Personeele Belasting zonder meer niet bruikbaar zijn voor de woningstatistiek en in geen geval zijn zij bruikbaar wanneer zij gehanteerd worden zooals de heer Gianotten zulks heeft gedaan, t)

') Nadat het vorenstaande reeds ter zetterij was, gewerd mij van bevriende zijde het December-nummer van het Maandschrift ~Economie”. Daarin zijn opgenomen de resultaten van een bewerking van de gegevens omtrent de aanslagen in de Personeele BelasHng te ’s-f4ertogenbosch. ongeveer gelijksoortig aan die omtrent Tilburg. Ook dit rapport demonstreert de onbruikbaarheid van de Belasting-gegevens ten volle. Daarnaast blijkt dat bij het verzamelen en bewerken van woningstatistische gegevens kennis van het woningvraagstuk noodzakelijk is en die kennis hadden de bewerkers van de gegevens blijkbaar niet.