AMSTELODAMUM

verwantschap aanspraken kunnen doen gelden, in ons land aanwezig is. Dat is nl. onze Prins Hendrik, die als blijk van dergelijke verwantschap ook den voornaam Wladimir draagt. Zijn oudste halfbroeder, wijlen de regeerende Groothertog Frederik Frans 111 (1883—1897) was gehuwd met Anastasia Michaëlowna, dochter van Grootvorst Michael Nicolajewitsj; en zijn oudste halfzuster Maria Paulowna huwde in 1874 met Grootvorst Wladimir Alexandrowitsz, een oom van den laatsten Tsaar. Zoo zou het dus niet onmogelijk zijn dat, onder bepaalde omstandigheden, het huisje in eigendom werd overgedragen aan den Prins der Nederlanden, en dat het daarna terug zou keeren tot het Huis van Oranje-Nassau, waaraan het zoo langen tijd, van 1818 tot 1886, heeft behoord. Dit zijn echter beschouwingen van dynastischen en academischen aard. Het huisje aan de Zaan is in goede handen en het behoud schijnt verzekerd. De kosten van onderhoud en bewaking worden geheel of gedeeltelijk dooreen gering entreegeld bestreden. We moeten ten slotte den treurigen en roemloozen afloop vermelden van het huisje op de lijnbaan te Amsterdam. Het kolossale magazijn der 0.1. Compagnie is in 1822 ingestort en daarna met de daarachter liggende werf opgeruimd en gesloopt. Daarbij is ook het huisje afgebroken. Onze eerste voorzitter D. C. Meyer Jr., dien wij boven reeds citeerden, heeft de plek aangewezen waar het eenmaal heeft gestaan, nl. achter het nog overgebleven voorgebouw van de lijnbaan, dat thans is ingericht voor een wijkgebouw van de Ned. Hervormde gemeente, Oostenburgergracht 75—77. Terecht heeft J. ter Gouw geschreven: „Het huisje te Zaandam is bij toeval bewaard gebleven en beroemd geworden; en bij toeval ook is het huis op de Oost-Indische werf te Amsterdam in vergetelheid geraakt en eindelijk gesloopt, zonder dat iemand er zich over bekommerde; maar het laatste had nog eens zooveel als ’t eerste verdiend in waarde gehouden te worden”. de Balbxan Verster DE AANBIEDING VAN HET PROFIEL VAN AMSTERDAM VAN VAN DEN WYNGAERDE Hier is sprake van de merkwaardige teekening die beschreven is in ons 27ste Jaarboek (voor 1930) door den heer A. E. d’Ailly. Hij deelde daarin mede, hoe hij het unieke document had aangetroffen in het Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen, en hoe hij in staat was gesteld een gekleurde reproductie op de helft van de ware grootte van het origineel, te weten 117 bij 44 c.M., bij zijn bijdrage te vertoonen. De teekening is uitgevoerd in Oost-Indische inkt en met kleuren waterverf verlevendigd. Hoewel zij niet gesigneerd is, moet zij ontwijfelbaar toegeschreven worden aan den Vlaming Antonio van den Wyngjierde, van wien het Museum nog twee andere gezichten, op Brugge en op Antwerpen bezit. Trouwens, Van den Wyngaerde heeft meer dan 80 stadsgezichten en panorama’s van steden vervaardigd, van welke er 31 in het Victoria en Albert-Museum in Londen en 46 in Oxford worden bewaard. Daarbij van vele steden in Spanje, een groot aantal inde Zuidelijke Nederlanden en voorts in Italië en in Engeland. Behalve Amsterdam heeft de kunstenaar ook de Noord-Nederlandsche steden Utrecht, Dordrecht, ’s-Hertogenboseh en Sluis in beeld gebracht. De heer d’Ailly heeft door topografische bijzonderheden, o.a. door vergelijking met het bekende werk van Cornelis Anthoniszoon, vast kunnen stellen dat de teekening van Amsterdam omstreeks 1550 moet vervaardigd zijn en dat zij dus als eender eerste in het geheele oeuvre van Van den Wyngaerde is aan te merken. Amsterdam is gezien in vogelvlucht, waarschijnlijk uit het kraaiennest vaneen op het IJ liggend schip. Zij houdt dus het midden tusschen een plattegrond en een profiel en geeft juist daardoor een zeer aantrekkelijk en schilderachtig beeld van de stad. Naar het scheen bestond er geen mogelijkheid om de voor Amsterdam historisch belangrijke teekening te verkrijgen, als een onvervreemdbaar bezit van het Museum Plantxjn, maar eenige jaren later bleek zij in eigendom te zijn overgegaan vaneen

29