AMSTELODAMUM
verkrijgen. We hebben door dit geschrift althans een diepen indruk gekregen van alle moeilijkheden waarmede de makelaars inden loop der tijden hebben te worstelen gehad, vooral van hun voortdurenden strijd tegen de onderkruipers en de beunhazen, totdat eerst inden tegenwoordigen tijd het bedrijf ,op goede grondslagen is gevestigd. Zonder eenigen zweem van leedvermaak zouden we nu toch wel den lieer Van Malsen willen toevoegen: „Warum in die Ferne schweifen, ach, das Gute liegt so nah?” Het is bekend, dat een groot aantal archieven van vroegere stichtingen en instellingen na hunne opheffing eigendom zijn geworden van de Stad en sedert in bewaring zijn gebleven op het Gemeente-Archief, dat voor ieder toegankelijk is. Daarbij behooren de uitgebreide archieven van de gasthuizen, en b.v. van Felix Meritis, maar ook vaneen aantal voormalige gilden. Inden gedrukten inventaris van het Gemeente-Archief, beschreven door den archivaris mr. P. Scheltema (drie deelen, 1866—1874), vindt men de specificatie van hetgeen het archief bevat van 42 vroegere gilden. De laatste en tevens de grootste van deze (omschreven op blz. 103—105 van het derde deel), heeft onder het hoofdje Makelaars-gild niet minder dan 40 titels, waarbij 0.a.: rekeningen van bosmeesters sedert 1582, naamlijsten van de leden van het gilde sedert 1575, en afzonderlijk van de Joodsche en de „Portugeesche” makelaars; protocol van 1612—1789 in zes banden, het notulenboek van 1798—1834, requestenboeken, een generaal ontvangst- en betaalboek in 12 banden, enz. enz. Te veel om te noemen. Het lijkt ons wel jammer dat van het bestaan hiervan in het oude Makelaarskantoor blijkbaar niets was doorgedrongen. D. B. V.
Onze groote grachten. —■ De N. Roti. Crt. (geïll. bijblad van 5 Dec. 1.1.) bevat als bijschrift bij een plaatje vaneen bevroren gracht, het volgende schetsje vaneen ongenoemdcu oud-Amsterdammer: Het was oud-burgemeester Zimmerman, die bij de inwijding van het Rotterdamsche stadhuis op den Coolsingel zijn dankwoord tot wijlen zijn ambtgenoot Tellegan, burgemeester van Amsterdam, aanving met de mededeeling, dat ook hij „een jongen van de grachten” was. In het Amsterdam vaneen halve eeuw geleden was dat iets. Toen waren de grachten nog: de gr achten \ Toen waren ze architectonisch nog ongeschonden, de gevels nog gaaf; toen lag er nog een voorname rust gespreid over het geheel. De bruggen nog bol en niet afgeplat in verband met het verkeer; geen leelijke doorbraken met smakelooze winkelgalerijen (de Raadhuisstraat); geen gedempte zijgrachten (Warmoesgracht, de grachten inde Jordaan en straks de Vijzelgracht); geen steenklompen van groote gebouwen, die hoe goed op zichzelf ze mogen zijn niet passen in het antieke milieu.
In dien tijd woonde men op de grachten, nu heeft men er zijn kantoor en men woont in Plan Zuid of in Aerdenhout, in Bussum of in Baarn. Er is veel aan de grachten veranderd, maar wat gebleven is, dat is: het water; dat kabbelt nog even lustig en dartel van den Amstel naar het IJ als 50 jaar geleden. Dat water van de grachten is een dankbaar onderwerp voor hen, die de hoofdstad niet zoo goed gezind zijn. Die lieden bestaan! Immers bijna even versleten als het allernaarste grapje van die weddenschap, u weet wel, wie de grootste leugen kon bedenken en die toen gewonnen werd door iemand, die vertelde, dat er ~een heer in Rotterdam” was.... even versleten, herhaal ik, is de schimp van „die stinkende grachten”. Zeker, inden zomer kunnen ze weleens heel onwelriekend zijn, maar wie zou ze er om willen missen? Hebt ge nog de bloemenschuitjes gekend, die ’s Zondagsmiddags van den Overtoom kwamen, de Leidschegracht door, de Beulingsloot, zoo naar ’t Singel, naar de bloemenmarkt bij de Munt? En het drukke verkeer inde Prinsengracht, waar alles doorging: zolder-
11