AMSTELODAMUM

GESCHIEDENIS VAN HET MAKEL AA RSHILD (1578—1933) Commissarissen van het voormalige makelaarsgilde, deheeren A. de ByllNachenius, voorzitter, Gerard Lieftinck, penningmeester en W. F. de Vries, secretaris, hebben onder den bovenstaanden titel een prachtig „gedenkschrift” het licht doen zien (N.V. boekhandel W. ten Have, voorheen Hövekers boekhandel). Het is een met veel zorg uitgegeven boekdeel van 160 groot kwarto bladzijden, op zwaar papier gedrukt en versierd met enkele platen. Prof. Brugmans heeft het werk met een kort, maar vriendelijk „voorwoord” ingeleid. Gelijk uit den titel reeds blijkt, gaat de historie van het makelaarsbedrijf in Amsterdam reeds meer dan vier eeuwen terug, maar er is voor deze uitgaaf in dit jaar toch een bijzondere aanleiding geweest . Wel hadden de makelaars reeds vroeger een vereenigingsgebouw, maar van 1633 dagteekent het „Maeckelaers Comptoir” dat ais zetel van het giide heeft dienst gedaan tot zijn opheffing in 1854, en waarin zijne rechte nazaten, de commissarissen, nog op den huidigen dag kantoor houden. Het is het bekende gebouw N.Z, Voorburgwal 75, op den linkerhoek van de Nieuwstraat, dat oorspronkelijk vermoedelijk inden trant van Hendrick de Keyser werd gebouwd (dus niet door „onzen grooten nationalen bouwmeester” zelf, zooals het gedenkschrift vermeldt, want hij werd reeds op 14 Mei 1621 inde Zuiderkerk begraven). In 1857 werd het met ondergang bedreigd, maar het is toch gelukkig gespaard gebleven en in 1904 heeft het een grondige verbetering ondergaan, zoodat het voortbestaan van het nu 300-jarige Makelaarskantoor is verzekerd. De samensteller van het geschrift is de heer H. van Matsen en het moet direct gezegd worden, dat hij zich alle moeite heeft gegeven om een overzicht te geven van de makelaardij a travers les ages. Die taak was zeker niet gemakkelijk, want wel had hij de beschikking gekregen over alle papieren die nog in het makelaarskantoor aanwezig zijn, maar daaraan ontbrak de eigenlijke kern, die de stof moest leveren voor een geregelde geschiedenis van het makelaarsbedrijf. De heer Van Malsen heeft dat zelf beseft, want in zijn inleiding klaagt hij: „Voor vroeger eeuwen, waaruit ons niet veel rest dat aanspraak kan maken op den naam van Archief der Makelaars, zijn wij voor onze kennis hoofdzakelijk op den inhoud van de vrij talrijke ordonnanties aangewezen, terwijl de verbeeldingskracht aanvullenderwijs moet te hulp komen bij de begeerte, om te weten, hoe de makelaars uit historische tijden op die verschillende voorschriften hebben gereageerd”. Ziedaar dus een geval van hazepeper zonder haas, en daarvan draagt het boek alle kenmerken. Maarde bewerker heeft al het mogelijke gedaan om de historische leemten aan te vullen door ijverige bestudeering van alle gedrukte bronnen die op het onderwerp betrekking hebben (b.v. het oudere werk van mr. Stuart en het nieuwe van dr. J. G. van Dillen), maar ook van andere die er maar weinig mee te maken hebben. We zien onmatig veel aangehaald uit de oude keuren met daarbij behoorende beschouwingen. We vragen ons echter o.a. af, wat de brieven van den schepen Jacob Boreel aan zijn vader in 1668 over de Indische retourvrachten (blz. 46 en 48), eigenlijk hebben uitte staan met het makelaarsbedrijf? Het jaar 1578, dat van de Geuswording en de Alteratie, was een belangrijk keerpunt ook door de oprichting van het gilde der makelaars, als een nieuwe dageraad. Dat vindt vooral de heer Van Malsen, maar bij zijn historische beschouwingen over den tijd die voorafging, gaat hij in zijn opgetogenheid toch wel wat ver. Uiteen keur van 1522 put hij de wetenschap (blz. 17), dat eenige ondernemende handelaars toen eerst begonnen in te zien dat er meer profijt kon worden getrokken van het IJ! Maar na 1578 was het ineens anders. „In plaats vaneen kloosternest aan een dood water werd Amsterdam eensklaps een wereldstad” (blz. 26). Hoe nu? Het Amsterdam van het begin der 16e eeuw, zie maar het schilderij van Cornelis Anthoniszn., was een ommuurde, versterkte stad, een zeestad, die zelfs den oorlog verklaarde aan Denemarken! Intusschen, deze en andere bedenkingen daargelaten, de samensteller heeft gedaan wat hij kon en zoo heeft deze vorstelijke uitgaaf zijn aanzienlijken omvang kunnen

10