AMSTEBODAMUM

veel van den historisch en glans afstraalt op den drager van het hoogste gezag in Amsterdam? Het sterke sentiment vaneen eigen karakter te hebben en een eigen bestaan te leiden, dat gelukkig altijd nog aan de burgerij van Amsterdam eigen is, geeft aan den Burgemeester een relief inden lande, dat zijn grond vindt in hooger orde dan alleen de gemeentewet. Zoo zien wijden Burgemeester van Amsterdam in historisch licht. Zoo ziet het genootschap Amstelodamum zijn beschermheer. Zoo wenscht het hem van ganscher harte geluk op zijn koperen feest, dat nog geen Burgemeester van Amsterdam heeft mogen vieren. H. Brugmans DE BURGEMEESTERS SEDERT HET BEGIN YAN DE VORIGE EEUW Door de Revolutie van 1795 is de positie die Amsterdam in het vaderland innam geheel van karakter veranderd. Onder de Republiek der Vereenigde Nederlanden bezat de stad als zoodanig, bestuurd door haren magistraat, een eigen machtspositie inde Staten van Holland, en daardoor ook inde Staten-Generaal; dank zij bovendien haar economisch overwicht, was wat Amsterdam wilde inden regel feitelijk de wet voor het geheele Gemeenebest. In het stedelijk bestuur zelf berustte de leiding bij de Burgemeesteren, die een college vormden van gewoonlijk twaalf leden, van wie er jaarlijks vier „regeerend” waren. Door de Revolutie is dat alles anders geworden: de stedelijke overheid heeft als corporatie allen invloed op de landsregeering verloren en het burgemeesterlijk gezag is thans de vertegenwoordiger van het centraal bewind. Wij maken in dezen aanhef gebruik vaneen uitvoerig artikel inden tweeden jaargang van dit maandblad, 1915, door wijlen dr. Joh. C. Breen geschreven. In hetgeen volgt geven wij slechts in verkorten vorm een overzicht van de verschillende veranderingen welke het gemeentebestuur heeft ondergaan. Toen op 19 Januari 1795 de vier regeerende burgemeesteren hun zetels op last van het Comité-Revolutionair moesten verlaten, verdween zelfs de naam van hun ambt. Het bestuur berustte in het vervolg bij de Repraesentanten van het Volk van Amsterdam en verschillende Comité’s werden met de uitvoerende taak belast. Deze toestand duurde tot 12 Maart 1903, toen vijf Wethouders optraden gekozen uit den Raad, die evenals vóór de Revolutie op 36 leden werd gebracht. Bij Tle instelling van het Koninkrijk Holland in 1808 kreeg de Raad weder den ouden naam van Vroedschap, terwijl het dagelijksch bestuur werd opgedragen aan één Burgemeester en vier wethouders. Het werd door Koning Bodewijk Napoleon op 20 Januari geïnstalleerd. De Burgemeester werd mr. Jan Wolters van de Poll. Hij viel bij den Koning in ongenade en op 10 April 1810 trad hij af. Maarde Keizerwas daarover niet gesticht, en enkele dagen voor hij afstand deed van den troon moest de Koning het ontslag herroepen, waarna Van de Poll op 1 Juli opnieuw werd benoemd. Na de inlijving bij het Fransche Keizerrijk, werd de titel van Burgemeester met ingang van 1 Januari 1811 in Maire veranderd, maar Wolters van de Poll zou dit nieuwe ambt niet lang bekleeden. Hij was namelijk door den Keizer benoemd tot Senateur de I’Empire en moest zich te Parijs vestigen. Hij werd als Maire opgevolgd door den adjunct-maire, Willem Joseph van Brienen van de Groote Bindt, die het gedurende zijn drie-jarig bewind met den geduchten De Celles, den prefect van het Departement der Zuiderzee, volstrekt niet vinden kon. Toen de opstand tegen de Fransche overheerschers in November 1813 uitbrak, was hij te Parijs en toen hij 1814 terugkwam, werd hij door het nieuwe stedelijk bestuur zeer koel ontvangen. (Koning Willem I verleende hem later den titel van Baron) Op 16 November 1813 trad een Provisioneel Bestuur op waarvan in December mr. P. A. baron van Boetzelaer voorzitter werd. Op 31 December werd in naam van den Souvereinen Vorst een definitief gemeentebestuur, door den Erfprins van

2