vernuftige leermiddelen. Zeer terecht, doch een- > zijdig. '

Tegenwoordig, nu men de elementenopvattingen \ de rug heeft toegekeerd, spreekt men van een 1 stoornis van de gehele persoonlijkheid van de 1 zwakzinnige, ’n Zwakzinnige is niet een oven- i gens normaal mens, met alleen wat minder i verstand. Neen, er is sprake van ’n volkomen gestoord individu. Dit is o.a. in onze huidige tijd wel duidelijk aan de dag getreden, nu men veel meer aandacht is gaan schenken aan de sociale facet van mens en samenleving. Men kwam nl. tot de ontgoochelende bevinding, dat niet die zwakzinnigen zich het best handhaafden in de maatschappij, die men de meeste kennis had kunnen bijbrengen, maar degenen die men zover had weten te brengen dat zij zich konden aanpassen aan het milieu dat men maatschappij noemt.

Niet de didactische zijde was primair, maar de paedagogische kant, en wel de sociaal-paedagogische zijde.

Het aantal mislukkingen was ook na het verlaten van de b.0.-school nog groot. Natuurlijkerwijze ging men toen zoeken naar middelen om dit te verbeteren. Men hield contact met de oud-leerlingen van de school om hen met raad en daad bij te staan. Hieruit ontstond de Nazorg. Ook dit begrip is aan het verouderen. Men merkte dat men eigenlijk vaak te laat kwam met Nazorg, vandaar het streven van de allerlaatste jaren naar algemene zwakzinnigenzorg. In andere landen is dit o.a. tot uitdrukking gekomen, door het feit, dat men heel de zwakzinnigenzorg onderbrengt bij Soc. Zaken, i.p.v. hij Onderwijs, o.a. in Denemarken.

Vanuit Nazorgkringen werd sterk druk uitgeoefend, om op de 8.L.0.-scholen toch vooral de nadruk te leggen op de vorming, o.a. (maar niet alleen) door arbeidstraining, aankweken van accuratesse en tempo. Naast deze sociale tekorten vertoont de zwakzinnige ook zeer ernstige tekorten in zijn emotioneel en wilsleven. De zwakzinnige mist voor zijn wilsleven de strakke leiding van een heldere geest. Gevolg wispelturigheid, onevenwichtigheid, sterke suggestibiliteit, enz.

Dit alles ligt in het paedagogische vlak. Wij Christenen baseren onze opvoeding op onze Christelijke, Katholieke levensbeschouwing. Vandaar, dat juist de paedagogische zijde van het zwakzinnigenvraagstuk zeer zwaar weegt.

Wij hebben niet alleen de taak goede leden te vormen van de Maatschappij, maar eerst en vooral goede Christenen, toekomstige Hemelburgers.

Dit kunnen wij alleen, wanneer onze opvoeding, in casu onze heil-paedagogiek, gebaseerd is op onze Katholieke levensbeschouwing en wij volop de gelegenheid krijgen deze voor 100% in practijk te brengen. De opvoeding beoogt de jeugd te brengen tot geestelijke zelfstandigheid. Het is een grote vraag of dit doel voor ’n zwakzinnige volledig te realiseren is. Maar daarom klemt des te meer, dat blijvende leiding, en wel Katholieke leiding, ’n absolute voorwaarde is. Slechts Katholieke (dus eigen) zorg, is voor ons te aanvaarden. We kunnen dan ook geen genoegen nemen met z.g. simultaanscholen e.d. Het leven van de Heiligmakende genade, dat ook deze mensen werd geschonken, wordt gedragen in zeer broze vaten. Deze kunnen slechts beschermd worden door hen die beseffen hoe met deze broze vaten moet worden omgegaan. Wat is nu de heilpaedagogische opgave aan ons gesteld ? Het antwoord is gemakkelijker te geven dan de practische toepassing ervan.

De Katholieke heilpaedagoog heeft tot taak deze in zijn gehele psyche disharmonische mens naar omstandigheden zo harmonisch mogehjk te vormen. Dat wil zeggen, dat wij er naar moeten streven de in deze jonge mens werkzame psychische krachten, die een onevenwichtige structuur vertonen, toch zo te helen, te vormen of zonodig om te buigen, dat van een goed georganiseerd psychisch leven kan gesproken worden.

Dat is het ideaal, dat, zoals menig ideaal, wel nimmer ten volle bereikt zal kunnen worden. We kunnen er daarom slechts naar streven, het te benaderen zo ver we kunnen. Omdat het wilsleven, dat een zeer belangrijk exponent vormt van de totale menselijke persoonlijkheid, geleid en gestuurd moet worden door het verstand, stelt de heilpaedagogiek zich medle ten doel, dit kwalitatief minder goede verstand nog zo goed mogelijk te doen functioneren. Dit verstand moet o.a. kunnen ordenen. Nu is een van de kenmerken van de zwakzinnige juist dat hij in ordening sterk te kort schiet, hoofd en » bijzaken worden niet of niet voldoende onderscheiden. Men kan herhaaldelijk constateren, 1 dat de aandacht zich volledig heeft geconcentreerd op een onbelangrijk detail, het wezenlijke