A. VAN TONGEREN

Sr. Ludgerusschool, Lichtenvoorde

De paedagogische zijde van het zwakzinnigenprobleem en onze katholieke levensbeschouwing!

Lezing gehouden voor de Vriendenkring van de Benedictijner Abdij: De Slangenburg

Het zwakzinnigenprobleem heeft vele facetten, medisch, maatschappelijk, psychologisch en paedagogisch.

Jl JL bedoeling van deze inleiding is, mij te beperken tot de paedagogische zijde ervan. Alvorens hiertoe over te gaan, een algemene oriëntering vooraf: Het aantal zwakzinnige kinderen in ons land wordt geschat op pl.m. 30.000. Dat is ongeveer 2 % van alle schoolgaande kinderen, pl.m. 25.000 hiervan zijn momenteel geplaatst op speciale scholen. Het landelijk percentage verschilt van streek tot streek. Maar het totaal van 2 % wordt ook in de andere W. Europese landen aanvaard.

De groep zwakzinnigen of oligophrenen wordt verdeeld in debielen, imbecillen en idioten. De debielen en imbecillen worden opvoedbaar geacht, hoewel in beperkte mate. Dr. Perquin betwijfelt dit in zijn werk „Paedagogiek”. Idioten vallen onder : Verpleging. De grenzen tussen deze groepen zijn niet zuiver te trekken. Er zijn ook hier grensgevallen. Geleidelijk aan worden de grenzen iets scherper getrokken. Vooral in de aanvang van het zwakzinnigenonderwijs betekende een 8.L.0.-school vaak een vergaarkom voor kinderen met alle mogelijke afwijkingen, een toevluchtsoord voor alle kinderen waar men eigenlijk niet goed raad mee wist. De laatste jaren wordt de diagnose scherper. Men spreekt nu, behalve over zwakzinnigen, psychopatische, neurotische en hysterische kinderen ook over autisten, motorisch gestoorden en spastische kinderen. Nog steeds is de grens echter niet altijd met grote nauwkeurigheid te trekken, vooral ook omdat men onder de groep zwakzinnigen een vrij groot aantal aantreft, welke behalve het etiket oligophrenie, ook nog meerdere afwijkingen vertonen. Het aantal motorisch gestoorden, hysterische, psychopathische, neurotische en spraakgebrekkige kinderen is onder deze groep groter dan onder de groep der geestelijk normaal begaafden. Hetzelfde is enkele jaren geleden vastgesteld voor de correlatie zwakzinnigheid en linkshandigheid.

Na dit alles zal het duidelijk zijn, dat het moeilijk is een definitie te geven van zwakzinnigheid. Het hangt er verder vanaf vanuit welke hoek men dit probleem beziet, psychologisch, paedagogisch, medisch of maatschappelijk, en wat men onder intelligentie belieft te verstaan.

Door de hoog-conjunctuur van het intellectualisme, sprak wel het sterkst tot de verbeelding het tekort aan intelligentie van de zwakzinnigen. Immers hier faalden zij het eerst. Dit werd versterkt door de testrace welke over de wereld is gevaren. Nog altijd wordt dan ook de diagnose Zwakzinnigheid in hoofdzaak gesteld met behulp van een intelligentie-test. De test Binet-Simon is nog altijd internationaal in gebruik. Als gevolg van deze overschatting van het intellect, werd dan ook vanaf de aanvang vooral gezocht naar de meest perfecte didactiek en methodiek om dit intellectuele tekort tot zo klein mogelijke proporties terug te brengen. Men huldigde de stelling : leder kind kan alles leren, mits we maar beschikken over een goede methode.

Al onze 8.L.0.-scholen wierpen en werpen zich dan ook op het ontwerpen en maken van de meest