later Bretagne gingen noemen. Het zg. bas breton, als steeds meer verbasterend Keltisch, zal hoogstwaarschijnlijk wel geen Franse woorden in het Angelsaksisch binnengesmokkeld hebben. Volgens Sweet: New Englisch Grammar, hst. history of English, is het Oud-Engels (700— 1200) weinig beïnvloed door het Frans. Wel zijn er natuurlijk Latijnse woorden binnengedrongen uit de tijd van de Romeinse bezetting niet zelden nog van continentale oorsprong maar die zijn meestal zo sterk gegermaniseerd, dat ze niet meer als zodanig opvallen, net zomin als in onze taal woorden als : dis, kelder, pruim enz. er nog erg Latijns uitzien. (Street, langs straet van strata, city, langs ceaster van castra, „christelijke” woorden, als : devil, langs deofol van diabolus, minster, langs mynster van monasterium.)
Het tijdperk van het Middel-Engels (1200— 1500) bracht eerst de grote invasie van Franse woorden en wel voornamelijk als gevolg van de invasie door Willem de Veroveraar en zijn 50.000 volgelingen, nadat er al een begin gemaakt was door Emma van Normandië en haar zoon Eduard de Belijder (1042).
Eigenlijk zou men beter kunnen zeggen : er ontstond naast het oude Angelsaksisch een nieuwe taal: het Frans, aanvankelijk door heel andere mensen gesproken dan de inheemsen. Een stroom van hogere en lagere ridders, klerken, ambachtslieden, handelaars, soldaten en lager dienstpersoneel vormden op den duur een niet onbelangrijk deel van de Britse bevolking. Het Frans was hoftaal en werd bestuurstaal, het was de taal van heel veel geestelijken, het werd geleidelijk de taal van de hogere stand van de inheemsen en tenslotte van een zeer groot deel van de middenstand. Het was eenvoudig tot de „bon ton” gaan behoren om Frans te spreken.
Naarmate het Frans steeg in de achting en in aantal gebruikers, daalde het oude Engels, dat hoofdzakelijk nog gesproken werd door onontwikkelde lieden in de meer afgelegen streken. Daardoor ging de taal ook aanzienlijk kwalitatief achteruit, m.a.w. de rijkdom aan woorden en uitdrukkingsmogelijkheden nam sterk af. Als dit proces dus ongehinderd had kunnen doorwerken, zou het Frans ongetwijfeld de taal van Engeland zijn geworden. Toen echter de kansen keerden (14de eeuw) en het Engels zijn oude rechten weer kwam opeisen, had het voor tal
van begrippen en uitdrukkingen geen woorden meer en nam dus zonder meer de bestaande Franse woorden over. Ook bleef ongetwijfeld de invloed van vroeger Franstaligen en tweetaligen nog aanzienlijk doorwerken als bron van steeds meer ontleningen. Dikwijls bleef ook een Engels woord naast het Franse bestaan, waarbij dan in de regel het Franse wijst op hogere cultuur of stijl, b.v. Swine-pork; ox-beef; deer-vernison; calf-veal. Deze doubletten herinneren nog aan de Engelssprekende verzorgers en de Franssprekende eters ! Fowler wijst in : Modern English Usage nog op het bestaan van duizenden z.g. formal words, die dan meestal Frans zijn. Begin – commence; gift-donation; „ but there is nothing to be ashamed of in buy or jam or say that they should need translating into purchase and preserve and remark ”.
Hoe was het mogelijk, dat zonder grote revolutie afgezien van inderdaad een soort sociale en economische omwenteling in die tijden een zo diep ingrijpende verandering in de samenleving kon plaats hebben ? Ik heb het me vroeger dikwijls afgevraagd : mijn historische grammatica constateerde alleen het feit om zo te zeggen, totdat ik in de reeds genoemde history of England van Hilaire Belloc een zeer interessante en plausibele verklaring vond.
Hij schrijft nl. die geweldige ommekeer op taalgebied toe aan de Zwarte Dood, pl.m. 1350. Het hele onderwijs in de hogere en middelbare kringen was tot dan toe nl. in handen van priesters en kloosterlingen, ook vrouwelijke kloosterlingen speelden hierin een grote rol, m.a.w. in handen van Frans sprekende ontwikkelde lieden. De Zwarte Dood hield echter zo’n catastrofale opruiming onder deze klasse, dat het onderwijs voor een groot deel moest worden opgedragen aan lagere dienaren en andere minder ontwikkelde lieden, die het Frans niet of slecht beheersten. De prior van de Benedictijnen in Westminster stierf met 37 monniken. In een huis van de Augustijnen stierven alle monniken op 2 na. In een klooster van Cisterciënzers 23 van de 26. De schoolbevolking van Oxford verminderde tot op 1/3.
Met zulke gegevens voor ogen verwondert het ons inderdaad niet, dat het onderwijs alleen nog enigszins in stand kon blijven met de hulp van talrijke, onontwikkelde buitenstaanders. Wie de jeugd had, had ook toen al de toekomst.