schoolkinderen voor de rechtbank absoluut onbetrouwbaar is. Toch werden tot voor korte tijd, steunend op zulke getuigenissen strenge vonnissen geveld. Zo zal het vermoedelijk ook nog wel enige tijd duren alvorens het betere inzicht inzake het tuchtrecht van de onderwijzer algemeen is doorgedrongen. De traditie is buitengewoon taai, maar er is toch iets aan het veranderen. Waar de Hoge Raad en andere instanties voorgaan in een
mildere en billijke interpretatie van het bewuste wetsartikel, zullen de overigen eerlang wel volgen. Daarom wezen wij op een aantal voorbeelden in binnen- en buitenland die getuigen van een beter begrip van de onderwijzers-situatie en van het besef, dat de opvoeders in deze tuchteloze tijd bescherming en steun nodig hebben om de hand over hand toenemende bandeloosheid, de brutaliteit en het vandalisme van de jeugd te keer te gaan.
Een en ander wijst op de „kentering van het getij” waarover wij in een vorig nummer spraken. De hele publieke mening moet om. Niet alleen die van lastige ouders met lastige kinderen, maar ook die van ordelijke burgers, van journalisten en anderen die de mening van de massa sterk beïnvloeden, en niet het minst van hen die krachtens hun ambt over „mishandeling” moeten oordelen en vonnissen.
Red.
Scheve Hakken
„Het bereiken van dat doel wordt nog te veel in de weg gestaan door de starre wettelijke regelingen”. Deze konstruktie vind ik zojuist in een dagblad. Velen schijnen in onze dagen verslingerd op „lijdende vormen”. Er is gesproken van de „passieve ziekte”, van „Tante Doortje-stijl”, met herinnering aan de oudere Tante Bet je en de oorzakelijke bepaling met door in dergelijke zinnen. G. A. Mesters, schrijver van „Zuiver Nederlands”, spreekt van „Mr. Theodorus”, om aan te duiden dat deze hebbelijkheid vooral eigen is aan deftige en weledelgestrenge heren, aan referendarissen, hoge ambtenaren, bedrijfsleiders e.d. Bovenstaand zinnetje moet zijn opgevangen uit de mond van een minister; dat klopt dus. Doch waar, zoals hier, scheve hakken worden gefatsoeneerd, kan die deftigheid buiten beschouwing blijven scheve hakken zijn nooit deftig en dient alleen de vraag gesteld te worden, of de gegeven konstruktie goed Nederlands is.
Kan er worden gestaan ? Worden gelopen ? Worden gezéten ? Worden gelégen ? Worden geslapen ? Worden gehangen ? Laten in het algemeen onovergankelijke werkwoorden een passieve konstruktie toe ? Zonder twijfel doen ze dat. In autobussen wordt soms meer gehangen of gestaan dan gezeten. Onder de preek wordt door sommige „beminde gelovigen” meer geslapen dan geluisterd en nagedacht. Op deze passieve vormen van intransieve werkwoorden valt niets te zeggen. Maar ze staan zonder onderwerp. En in de zin : „het doel wordt in de weg gestaan” is
duidelijk een onderwerp, nl. het doel.
Men kan aanvoeren, dat het hier niet gaat om „staan”, maar om „in de weg staan”. Zonder twijfel is „in de weg staan” één woord, al wordt het in vieren geschreven : het duidt maar één begrip aan, dat dan ook met één transitief werkwoord is weer te geven, bijv. met bemoelijken, belemmeren, verhinderen. En hier moet wel de verklaring gezocht worden van het feit, dat men tot zulke konstrukties komt.
Toch blijft er iets scheef zitten. In de lijdende vorm wordt het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin onderwerp, leerde de spraakkunst van onze jeugdjaren. We herinneren ons de uitzondering : „De heren worden verzocht niet te roken”. Dat was fout, hield toentertijd menig taalleraar nog vol : het moest zijn : „den heren wordt verzocht niet te roken”, want „heren” was hier kennelijk meewerkend en niet lijdend voorwerp, kon dus geen onderwerp worden in de passieve konstruktie. Het was in de tijd, dat de „ontleding” de rédekundige ontleding hoogtij vierde. En inderdaad is „de heren worden verzocht niet te roken” niet redelijk te ontleden : naar de vorm immers is „de heren” onderwerp, en zakelijk is het „niet te roken”.
„De bereiking van het doel wordt in de weg gestaan door wettelijke regelingen” is in dit opzicht volmaakt in orde ; zelfs „door-tje” is prezent. De zin laat zich dan ook zonder moeite „ontleden”. Het scheve schuilt enkel hierin, dat het onderwerp van de lijdende zin toch geen echt lijdend voorwerp is in de bedrijvende. In „de wet staat het bereiken van het doel in de weg”, of „die jongen loopt me telkens in
de weg”, of „hij ging de moeilijkheid uit de weg”, zal toch wel niemand resp. „het bereiken van het doel”, „me”, „de moeilijkheid” lijdend voorwerp willen noemen. Soortgelijke zinnetjes zijn : Hij heeft me het hoofd op hol gepraat; een pluim op de hoed gestoken ; me een beentje gelicht; een jasje aangemeten ; de oren gewassen ; de mantel uitgeveegd; de voet dwars gezet; aan het verstand gebracht. Als ik niet kan zeggen : „ik ben door hem het hoofd op hol gepraat”, „ik ben door hem een pluim op de hoed gestoken”, „de oren gewassen”, „de voet dwars gezet”, „een jasje aangemeten” enz., dan is ook „het doel wordt in de weg gestaan” geen gaaf Nederlands.
La p p e r.
Calligrafie
In Galeries Modernes te Utrecht is op Zaterdag 3 September 1955, ’s middags 3 uur, een tentoonstelling geopend voor calligrafie.
De exposanten zijn ; Margarete Paulsen, 0. Hinderdael, A. J. v. Houwelingen Kijkhoek, J. Janssen en j. H. Moesman.
De expositie duurt van 3—17 September 1955.
Bij de verschijning is er dus nog juist gelegenheid, de tentoonstelling te gaan zien.
Directie Galeries Modernes.