terecht niets hebben. Een zwijgende vrouw, die liefdevol weet te regelen, zonder zich op te dringen, dat is zijn ideaal. Valt er echter met een eega niet te eggen of te ploegen, dan is het hek van de dam :

Liever iedere boosheid, dan vrouwenboosheid

Geen toorn is heviger dan vrouwentoorn.

Geen kwelling groter dan vrouwenkwelling.

Liever wil ik wonen bij een leeuw of een draak Dan huizen bij een vrouw, die boos is. (25,13—19)

Ook over de opvoeding der kinderen houdt deze „oude heer” er misschien wat conventioneel lijkende, maar daarom niet minder juiste begrippen op na :

Houd uw dochter goed onder tucht. Opdat zij u geen kwade naam berokkent.

De plaats, waar uw dochter verblijft, zij geen venster. Geen plek, waar men iedereen ziet, die voorbijgaat. (42,11) En voor de jongens geldt:

Wie zijn zoon liefheeft, gewent hem aan de roede. Om tenslotte vreugde aan hem te beleven. (30,1) Een ongebreideld paard slaat op hol.

Zo gaat een teugelloze zoon er van door. (30. 8) Bepaald zachtzinnig hoeft men volgens de schrijver niet te werk te gaan :

Laat het (kind) geen baas zijn in zijn jeugd En duld zijn gebreken niet; Zoals gij een adder de kop verplet.

Breek het de ribben, als het nog klein is. (30,11) Als men echter meent met een huistyran te doen te hebben, dan verstaat men deze pater familias toch verkeerd. Van welk een liefde voor zijn kinderen getuigt onderstaande :

Kinderen, luistert naar het woord van uw vader En handelt er naar, opdat het u wel moge gaan. Want de Heer heeft de vader aangesteld over de kinderen En het recht van de moeder over haar zonen vastgelegd. Wie zijn vader eerbiedigt, krijgt vergiffenis van zonden

En wie zijn moeder eert, verzamelt zich schatten. En als vader en moeder ouder en wellicht min of meer kinds worden, ook dan, ja juist dan moet de liefde tot hen spreken : Als vaders geest verzwakt, wees dan toegevend Veracht hem nooit, zolang hij leeft. Wie zijn vader veracht, is een booswicht. En wie zijn moeder vervloekt, beledigt zijn Schepper. (3, 13 en 16)

Ook over de vriendschap heeft deze schriftgeleerde zijn aan de ervaring getoetste mening :

Leef met vele mensen op goede voet. Maar uw vertrouweling zij slechts één op de duizend. Wint gij een vriend, doe het door beproeving. En stel niet te vlug in hem uw vertrouwen, Want soms is men vriend, zolang het uitkomt.

Maar blijft het niet bij tegenspoed ; Menig vriend verkeert dan in vijand. (5, 6 e.v.)

Blijf uw vriend in armoe trouw.

Opdat gij ook in zijn voorspoed moogt delen.

Jesus Sirach heeft als rechtgeaard diplomaat, die weet wat zwijgen is, een hartgrondige afkeer van allerlei soort kletspraatjes en laster: Ga niet wannen bij elke wind (5,9)

De tong van een derde heeft de rust van velen verstoord (28,-14)

De tong van een derde heeft wakkere vrouwen verdreven (28,15)

Velen zijn gesneuveld door de scherpte van het zwaard Maar niet zoveel, als er door de tong zijn gevallen. (28.17)

Ook de sociale rechtvaardigheid heeft zijn aandacht:

Het brood der behoeftigen is het leven der armen En wie het rooft, is een man des bloeds. Wie de naaste zijn levensonderhoud ontrooft, is een moordenaar.

En wie het loon aan zijn knecht onthoudt, is een bloedvergieter (34,21)

Beleg uw schat, zoals de Allerhoogste het beveelt. En hij zal u meer baten dan goud.

Sluit werken van naastenliefde in uw schatkamers op. Want zij zullen u bevrijden van alle kwaad.

Deze paedagoog heeft voor alles aandacht gehad, zelfs voor de tafelmanieren van oud en jong bij een feestmaal:

Bedenk, dat uw disgenoot is als gij zelf ; Let dus op alles, waar ge een hekel aan hebt (31,15)

Wie aan tafel wellevend is, wordt geprezen. Zijn goede manieren worden altijd geloofd. Maar over een lomperd spreekt men schande in de poort. (31,23)

Schaam u, op uw ellebogen te leunen aan tafel (41,20)

Smak niet bij het eten, anders wordt gij bespot. (31,17)

Jongeling, spreek alleen (aan tafel) wanneer het moet (32,7)

Voer onder anderen niet het grote woord, En zwets niet te veel, waar voornamen aanwezig zijn.

(32,9)