Werkstakingen en uitsluitingen.

(Grèves et lock-outs.)

December 1924.

(Décembre 192t.)

Voor zoover ter kennis van liet Burean kwam, begonnen in de maand December 11 stakingen en eindigden er 5 (waarvan 1 in een vorige maand begonnen was). Het aantal stakers, bekend voor 9 der in December begonnen geschillen was ± 1127, terwijl het aantal betrokken ondernemingen voor 9 der

geschillen 19 bedroeg. ,

8 eischen betroffen het loon, 1 eisch had betrekking op den arbeidsduur, 2 op het arbeidscontract, terwijl 3 „andere eischen" werden gesteld. 1 van de geëindigde stakingen eindigde ten gunste der werklieden, 3 gedeeltelijk te hunnen gunste (geschikt) en 1 te hunnen nadeele.

In de maand December begon of eindigde geen enkele uitsluiting.

In de maand November 1924 bedroeg het aantal begonnen stakingen en uitsluitingen 11, in November 1923 in totaal 15. Bij 6 stakingen waren in November 1924 ± 138 stakers betrokken.

Werkstakingen en uitsluitingen gedurende liet jaar 1923.

(Grèves et lock-outs pendant l'année 1923.)

Blijkens het zoo juist door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde jaaroverzicht van de werkstakingen en uitsluitingen', in 1923 begonnen !), telde dit Bureau in genoemd jaar 289 conflicten (274 stakingen en 15 uitsluitingen), waarbij betrokken waren 1455 ondernemingen en 56 400 stakers en uitgestotenen, terwijl als gevolg van deze geschillen niet minder dan 3 986 500 arbeidsdagen verloren gingen. Dit is het grootste aantal, dat ooit geteld werd. De omvang der beweging, gerekend naar het aantal verloren arbeidsdagen, wordt in hoofdzaak bepaald door den omvang van het conflict in de textielindustrie. Bij dit conflict waren n.1. betrokken 22 244 stakers en uitgestotenen (w.o. 22 000 uitgestotenen) en gingen 3134 850 arbeidsdagen verloren (w o 3 080 500 verloren door de uitgeslotenen). Zonder de staking en uitsluiting in het textielbedrijf (er restten dan 34150 stakers en] uitgeslotenen en 851700 verloren arbeidsdagen) was de beweging betrekkelijk weinig omvangrijk, althans in vergelijking met de eerste der na-oorlogsjaren, wat wel voornamelijk aan de in 1923 nog steeds heerschende algemeene malaise zal moeten worden toegeschreven. Niet onwaarschijnlijk zijn echter ook voor een deel de kosten, welke het textielconflict voor de vakorganisaties meebracht, een factor, welke tot beperking van het aantal stakingen heeft bijgedragen. De in gunstiger jaren waargenomen drang der werknemers naar loonsverhooging, kwam in 1923 maar weinig tot uiting. Daarentegen was de omvang der z.g. afweerstakingen niet onbelangrijk, wat verklaarbaar is, omdat er, bij het voortbestaan van het verbroken economisch evenwicht en van de ongunstige en onzekere internationale verhoudingen, een streven merkbaar bleef naar vermindering der productiekosten, o.a. door verlaging der loonen en verlenging van den arbeidsduur. De verhoudingen op de arbeidsmarkt waren voorts voor de werknemers in het algemeen ongunstig. Het indexcijfer van de werkloosheid steeg van 5.8 in 1920, tot 9 in 1921, 11 in 1922 en 11.2 in 1923. Ook het aantal personen, dat op het einde van elke maand nog als werkzoekende bij de openbare arbeidsbeurzen stond ingeschreven, was in 1923 grooter dan in de vorige jaren. Een andere omstandigheid, welke verlaging van de loonen in de hand werkte, was de daling van de indexcijfers van de kosten van levensonderhoud, waardoor als het ware automatisch de koopkracht van de o-eldloonen steeg. Zijn hoogste punt bereikte het indexcijfer in 1920; het stond toen op gemiddeld 220.6 (1910—'11 = 100) en daalde vervolgens geleidelijk tot 201.8 in 1921, 182.3 in 1922 en 174.1 in 1923. «) Dit beteekende, dat de koopkracht van den gulden steeg van 45.3 ets. in 1920 tot 49.5 ets. in 1921, 54.8 ets. in 1922 en 57.4 ets. in 1923. Maar niet alleen verlaging der loonen, ook de ver-

I) Verkrijgbaar btthet Centraal Bureau voor de Statistiek tegen den prijs van 76 cents.

J) Indexcijfers van de kosten van levensonderhoud van arbeidersgezinnen te Amsterdam, berekend en gepubliceerd door tiet Bureau van Statistiek dier gemeente.