Gezant te St. Petersburg. Krediet van de kleine burgerij. Blijkens een van dezen gezant ontvangen courantenbericht zijn vier deelen gegevens en rapporten nopens den toestand van het krediet der kleine burgerij in Rusland verschenen. Van 1840 tot 1891 werden 5 083 gemeentelijke boerenleenbanken met een kapitaal van 51 597 000 Rbl. geteld. De werkzaamheid dezer kredietinstellingen strekt zich uit over 4 millioen hofsteden met een bevolking van ongeveer 26 millioen zielen. Naast deze gemeentelijke banken staan de voorschotbanken van coöperatieve vereenigingen, waarvan er tusschen 1861 en 1907 2 180 met 940 000 leden en een kapitaal van 71 265 000 Rbl. bestonden. Aldus is een kapitaal van 122 800 000 Rbl. voor de nooden der bevolking beschikbaar; het aantal personen, dat daarvan gebruik kan maken, bedraagt — alle gezinsleden medegerekend — ongeveer 30 millioen bij een totale bevolking van meer dan 150 millioen zielen. Het aantal kredietcoöperaties is steeds stijgend: in 1904 werden 286 opgericht, in 1905 327 en in 1906 567.
Gezant te Stockholm. Door tusschenkomst van dezen gezant ontving het Bureau de Duitsche vertaling van een in de officieele „Post- och Inrikes Tidningar" van 13 Augustus 1909 opgenomen artikel betreffende de algemeene werkstaking in Zweden, aangevuld met eenige beschouwingen nopens de economische gevolgen van dat geschil.
Ter inleiding wordt in dat artikel — waaraan het volgende is ontleend — een en ander omtrent de Zweedsche patroons- en werkliedenorganisaties medegedeeld. Evenals elders is ook in Zweden de moderne organisatie van patroons en werklieden nog van zeer jongen datum. Omstreeks 1880 werden in de meer belangrijke industriesteden door de arbeiders van de verschillende vakgroepen plaatselijke vakvereenigingen opgericht, welke zich tot vakbonden vereenigden. In 1898 sloten de meeste dier vakbonden zich aaneen tot de zg. „landelijke organisatie"; de vakvereenigingen en vakbonden bezitten echter nog een vrij groote zelfstandigheid. Volgens de laatste opgaven omvat de landelijke organisatie 27 bonden, met in totaal ongeveer 2 200 plaatselijke afdeelingen en ongeveer 160 000 leden. Een aantal andere vakbonden, te zanien omstreeks 60 000 leden tellende, is nog wel niet bij de landelijke organisatie aangesloten, doch werkt nauw daarmede samen. De voornaamste daarvan zijn de bond van spoorwegpersoneel met 30 000 en die van drukkers en zetters met 6 000 leden. Daar er bovendien nog eenige kleinere organisaties bestaan, kan het totaal aantal georganiseerde arbeiders in Zweden op ongeveer 240 000 geschat worden. De georganiseerden zijn bijna allen in de nijverheid en bij het transportbedrijf werkzaam (de voornaamste uitzondering vormt de bond van landarbeiders met nog slechts 7 000 leden) en vertegenwoordigen ongeveer 50 pCt. Van het totaal aantal werklieden in deze bedrijfstakken.
De organisatie der patroons dagteekent ongeveer van 1890, doch ontwikkelde zich aanvankelijk niet snel. Hierin kwam verandering na de politieke algemeene werkstaking van 1902 ter verkrijging van algemeen kiesrecht, waaraan door ongeveer 100 000 arbeiders, werkzaam bij omstreeks 2 300 ondernemers, deel genomen werd. Nog in datzelfde jaar werden de Bond van Zweedsche machinefabrikanten en de Zweedsche werkgeversvereeniging opgericht — de eerste telt thans 175 leden met 27 000 arbeiders, bij de tweede zijn tegenwoordig 28 bonden voor de verschillende industrieën met 1400 patroons van 160 000 arbeiders aangesloten —, terwijl in 1903 de Centrale Werkgeversbond (thans bestaande uit ongeveer 2 000 patroons van ± 45 000 bouwvakarbeiders) zijn tegenwoordigen vorm kreeg. In tegenstelling met de landelijke organisatie der werklieden is elk dezer patroonsbonden streng gecentraliseerd. Van de overige patroonsorganisaties zijn te noemen de Zweedsche Boekdrukkersvereeniging, de Vereeniging van werkgevers in het spoorwegbedrijf (particuliere lijnen) en de Zweedsche vereeniging van werkgevers in het landbouwbedrijf, welke alle — tengevolge van den bijzonderen aard der betrokken bedrijfstakken — in mindere mate dan de vorengenoemde als strijdvereenigingen zijn ingericht.
Het is vooral de regeling der arbeidsvoorwaarden door collectieve contracten (thans ten getale van ongeveer 2 000, waarbij omstreeks 12 000 ondernemers en ± 300 000 arbeiders betrokken zijn), welke wrijving tusschen de patroons- en werkliedenorganisaties doet ontstaan. De arbeiders geven meestal de voorkeur aan lokale contracten, daar in geval van een geschil op een bepaalde plaats de organisatie met onverdeelde kracht de stakende leden voor vrijwel onbepaalden tijd kan ondersteunen, terwijl de betrokken patroons bij geschillen van langeren