2 210 377 806 M. voor dit doel uit, terwijl de „Berufsgenossenschaften" hieraan gedurende de jaren 1897—1907 in totaal 89 115 331 M. ten koste legden.
Onder de 86 990 in 1908 door de verzekeringsbanken behandelden bevonden zich 26 437 mannen en 12 288 vrouwen, aan longtering lijdend, en 17172 mannen en 12 240 vrouwen met andere ziekten, die doorloopend verpleging eischten. Sedert 1897 is het aantal doorloopend verpleegde teringlijders meer dan 10 dat der doorloopend verpleegde teringlijderessen bijna 17 maal zoo groot geworden, dat der doorloopend verpleegde niet-tuberculeuze mannen meer dan verviervoudigd en dat der niet-tuberculeuze vrouwen bijna verzevenvoudigd.
Van alle in 1908 behandelden werd 45,22 pCt. wegens longtering behandeld (waarvan 98,44 pCt. doorloopend en 1,56 pCt. niet doorloopend) en 54,78 pCt. wegens ^ndere ziekten (waarvan 61,73 pCt. doorloopend en 38,27 pCt. niet doorloopend). Voor de verklaring van het buitengewoon hoog percentage behandelde teringlijders zij verwezen naar het dienaangaande medegedeelde in het overzicht voor de jaren 1903—1907 (zie afl. 12, 1908, bladz. 77).
Ten einde eenig inzicht te erlangen in de kosten, welke de behandeling medebrengt, diene nog het volgende. Vergelijkt men deze kosten met de ontvangsten uit de premiën, dan bedragen zij, na aftrek van de restitutiën van ziekenfondsen, gemeenten enz., in 1897 1,6 pCt. der ontvangsten, in 1898 2,1 pCt., in 1899 2,8 pCt., in 1900 4,1 pCt., in 1901 4,9 pCt., in 1902 5,5 pCt., in 1903 6,6 pCt., in 1904 6,7 pCt., in 1905 7,2 pCt., in 1906 7,9 pCt., in 1907 8 pCt., in 1908 9,4 pCt. Het blijkt dus, dat de kosten voor de behandeling, die in deze 12 jaren op zich zelf al bijna elf maal zoo groot werden, in verhouding tot de ontvangsten bijna tot het zesvoudige gestegen zijn.
De uitkeeringen, gedaan aan hen, voor wier onderhoud de behandelden in gewone omstandigheden zouden hebben te zorgen, bedroegen in 1908 2 706 505 M tegen 2 121 537 M. in 1907, 2 050 364,05 M. in 1906, 1 692 935,87 M. in 1905 en 1 429 876,70 M. in 1904, terwijl het bedrag, dat de ziekenfondsen, gemeenten enz. aan de verzekeringsinstellingen restitueerden gedurende de jaren" 1908 tot 1904 resp. 4 368 454, 3 588 688, 3 300 463,52, 2 820 930,43 en 2 410 663,83 M. bedroeg.
Opgemerkt dient hierbij ook te worden, dat, behalve rechtstreeks voor de behandeling van bepaalde personen, ook gelden besteed worden voor algemeene sanitaire doeleinden; hiertoe behooren de uitgaven voor de verpleging van zieken ten laste der gemeenten — in 1908 214093 M. — en subsidies aan een aantal vereenigingen en ^inrichtingen ter bevordering der volksgezondheid, in 1908 ten bedrage van 351 653 M., waarvan 248 805 M. ter bestrijding der longtuberculose, 5 316 M. ter bestrijding van alcoholmisbruik, 2 188 M. ter bestrijding van geslachtsziekten en 95 344 M. voor andere doeleinden.
Gemiddeld kostte de behandeling per dag en per doorloopend behandelde lijder aan longtering:
1904 1905 1906 1907 1908
voor mannen alleen 5,01 M. 5,20 M. 5,39 M. 5,46 M. 5,68 M.
„ vrouwen „ 4,10 „ 4,09 „ 4,04 „ 4,09 „ 4,34 „
„ mannen en vrouwen samen . 4,75 „ 4,87 „ 4,96 „ 5,— „ 5,22 „
en voor een persoon aan een andere ziekte lijdend:
1904 1905 1906 1907 1908
voor mannen alleen 4,50 M. 4,84 M. 4,86 M. 5,08 M. 5,05 M.
„ vrouwen 3,54 „ 3,67 „ 3,64 „ 3,82 „ 3,96 „
„ mannen en vrouwen samen . 4,10 „ 4,35 „ 4,34 „ 4,54 „ 4,59 „
Het aantal verplegingsdagen bedroeg per doorloopend behandelden lijder aan longtering:
1904 1905 1906 1907 1908
voor mannen alleen 75 73 72 71 71
„ vrouwen „ 80 79 80 81 78
„ mannen en vrouwen samen. 76 75 75 74 73
en per doorloopend verpleegde persoon, aan een andere ziekte lijdend:
1904 1905 1906 1907 1908
voor mannen alleen 47 46 44 44 45
„ vrouwen „ 49 47 46 47 47
„ mannen en vrouwen samen . 48 46 45 46 46