en werkplaatsen, door vrouwen, op grond van gevaar voor de gezondheid, de zedelijkheid of het leven, niet of slechts onder bij dien algemeenen maatregel gestelde voorwaarden mogen worden verricht. Het amendement-Schaper werd daarop verworpen en het tusschenvoorstel aangenomen.
Op de door het ontwerp voorgestelde gewijzigde lezing van art. '3 (een kind beneden 13 jaar of nog leerplichtig, mag geen arbeid verrichten) waren drie amendementen ingediend. Een amendement-Schaper wilde het verbod van arbeid tot kinderen beneden 14 jaar uitbreiden, een amendement-Teenstra strekte om het verbod ook te doen gelden ten aanzien van werkzaamheden in of voor een landbouw-, tuinbouw- of boschbouwonderneming of een veehouderij, terwijl een amendement-Aalberse aan het voorschrift wilde toevoegen, dat een kind beneden 14 jaar in fabrieken en werkplaatsen niet langer dan 6 uur per dag zou mogen arbeiden. Deze toevoeging bedoelde dus de invoering van het instituut der „half-timers". Het amendement-Teenstra werd ingetrokken, de beide andere werden verworpen.
Een 15-tal amendementen was op de voorgestelde gewijzigde lezing van art. 5 ingediend. Naar de lezing van het ontwerp verbiedt dit artikel in de eerste plaats dat jeugdige personen en vrouwen in fabrieken en werkplaatsen langer dan 10 uren per dag werkzaam zijn. Een amendement-de Wijckerslooth de Weerdesteyn, dat daarnaast een arbeidsweek van 58 uren wilde, werd aangenomen. In het belang eener betere regeling van den arbeidstijd — zoo bepaalt art. 5 verder — kan voor een bepaalde onderneming en voor een bepaalden tijd voorwaardelijk door den Minister worden toegestaan, dat ten hoogste IOV2 uur per dag en 58 uur per week gearbeid wordt. Een amendement van den heer Schaper om dit voorschrift geheel te laten vervallen werd verworpen; een van den heer Aalberse om het niet langer dan tot 1915 te laten gelden nam de Regeering over.
Een bijzondere bepaling bevat art. 5 omtrent den fabrieksarbeid van gehuwde vrouwen op Zaterdag: deze zal om 4 uur moeten eindigen, behoudens in de bij algemeenen maatregel van bestuur genoemde gevallen. Door den heer Schaper waren hierop twee amendementen ingediend. Het eene strekte om de bepaling in plaats van voor gehuwde vrouwen te laten gelden voor „vrouwen, belast met de zorg van een gezin", en de beperking te laten vervallen, het andere om arbeid na 1 uur te verbieden. Van het eerste amendement werd, nadat voor „vrouwen, belast met de zorg van een gezin" in de plaats was gesteld: „gehuwde vrouw, of een vrouwelijke persoon die een huishouding te verzorgen heeft en daarvan aan het hoofd of den bestuurder der onderneming heeft kennis gegeven", het eerste gedeelte door de Regeering overgenomen. Het tweede gedeelte, het voorstel om elke beperking te laten vervallen, is aanvankelijk in dier voege gewijzigd, dat een uitzondering gemaakt werd voor vrouwen, die haar 23ste jaar voleind hebben en geen andere werkzaamheden in of voor de onderneming verrichten, doch later door den voorsteller ingetrokken. Het amendement om arbeid na 1 uur te verbieden werd aangenomen. Ten aanzien van den Zaterdagmiddag was nog door den heer Schaper een amendement ingediend, strekkende om den vrijen Zaterdagmiddag bij algemeenen maatregel van bestuur voor bepaalde bedrijven te kunnen voorschrijven. Voor deze toevoeging bleek eveneens een meerderheid te bestaan.
Een amendement-Aalberse wilde het voorschrift omtrent den fabrieksarbeid van gehuwde vrouwen op Zaterdag vervangen door een, waarbij verboden wordt dat vrouwen langer dan 3 uren per dag en op één dag in de maand langer dan 10 uren per dag dergelijken arbeid verrichten. Door overneming van een subamendement-de Monté verLoren werd hieraan later toegevoegd, dat deze bepaling niet zou gelden voor in of voor veenderijen werkzame gehuwde vrouwen. Dit amendement is verworpen.
Ter betere verzekering van de doorvoering van den normalen arbeidsdag verbiedt art. 5, dat een beschermde persoon, in een fabriek of werkplaats werkzaam, daarbuiten arbeid in of voor dezelfde onderneming verricht op uren, waarop hij in de fabriek of werkplaats geen arbeid mag verrichten. Een amendementArts om deze bepaling uit te breiden en voor te schrijven, dat den beschermden persoon alle arbeid buiten de fabriek of werkplaats, voor welke onderneming ook, verboden zou zijn op andere uren, dan waarop zijn gewone arbeid in fabriek of werkplaats verricht mag worden, werd door de Regeering overgenomen.
Omtrent overwerk bepaalt art. 5 in de lezing van het ontwerp in hoofdzaak, dat ten aanzien van bedrijven, waarin op bepaalde tijden van het jaar een opeenhooping van werk pleegt voor te komen, alsmede in bijzondere omstandigheden door het districtshoofd der arbeidsinspectie toegestaan kan worden, dat