49 283, tegen resp. 40 469 en 47 589 in November 1909, derhalve eene vermeerdering met resp. 3 581 en 1 694 reizigers of 8,85 en 3,56 pCt.
Het aantal afgegeven abonnementskaarten voor werklieden bedroeg 55 520, tegen 55 743 in November 1909, eene vermindering van 223 kaarten of 0,4 pCt.
In totaal werden 1 467 176 tonnen goederen vervoerd (waarvan 499 901 tonnen steenkolen, briketten en cokes), tegen 1 440 063 tonnen (waarvan 474 768 tonnen steenkolen, briketten en cokes) in dezelfde maand van het vorige jaar, eene vermeerdering dus van 27 113 tonnen of 1,88 pCt.
De totale ontvangsten bedroegen in November 1910 f 4 847 098,665 tegen f 4 761648,58 in November 1909; in eerstgenoemde maand dus f 85 450,085 of 1,79 pCt. meer dan in laatstgenoemde.
De ontvangst per dagkilometer sedert 1 Januari voor alle maatschappijen te zamen bedroeg f 48,92, tegen f 47,62 in 1909.
Het aantal kilometers in exploitatie bij bovengenoemde maatschappijen bedroeg in November 1910 resp. 1 775, 1 477, 148 en 93 en in November 1909 resp. 1 735, 1 440, 148 en 93.
Het wetsontwerp tot wijziging der Arbeidswet in de Tweede Kamer.
(.Ie projet de loi modifiant la loi sur le travail dans la Chambre des Députés.)
In de vorige aflevering (bladz. g) werden reeds de voornaamste wijzigingen opgesomd, welke tijdens de beraadslaging der Tweede Kamer over het ontwerp tot wijziging der Arbeidswet in dit wetsvoorstel zijn tot stand gekomen. Omtrent de gevoerde beraadslagingen valt nog het volgende te vermelden.
Door den eersten spreker bij de algemeene beschouwingen, den heer Ketelaar, werd een motie ingediend welke, voor een doeltreffende regeling ten aanzien van den arbeid van kinderen en jeugdige personen, de wenschelijkheid van wijziging der Leerplichtwet uitspreekt, in dien zin, dat de leerverplichting voor de lagere school tot den leeftijd van 14 jaren uitgebreid en leerplicht voor het voortgezet onderwijs ingevoerd worde. Zoowel deze afgevaardigde als de heer Schaper pleitte voor den 10-urigen arbeidsdag voor volwassen mannen, terwijl verder bij de algemeene beschouwingen o. m. ter sprake kwamen: de arbeid van de gehuwde vrouw, de huisindustrie, de opneming van landbouw, tuinbouw, veehouderij en veenderij in de Arbeidswet, de arbeid van kinderen, jeugdige personen en vrouwen in winkels en magazijnen en de Zondagsarbeid in bloemenbinderijen. Bij de beantwoording der verschillende sprekers verklaarde Minister Talma een ingediend amendement, waardoor de veenderij in de Arbeidswet wordt opgenomen, op grond van een zelfstandig vanwege zijn Departement ingesteld onderzoek te zullen overnemen. Voorts deelde de Minister mede, dat overeenkomstig het advies van de betrokken Staatscommissie aan een speciale arbeidswet voor den landbouw wordt gearbeid — de voorbereiding dier regeling zal binnen enkele maanden kunnen zijn afgeloopen — en betoogde hij ten aanzien van den 10-urigen arbeidsdag voor volwassen mannen, dat deze niet kan worden opgenomen in een wet die zich uitstrekt over allen arbeid in of voor eenig bedrijf.
Bij de beraadslaging over de voorgestelde gewijzigde lezing van art. 1 der wet werd, nadat de Regeering het amendement-Schaper c.s. om de wet ook voor veenderijen te laten gelden had overgenomen, door den heer Lieftinck een amendement ingediend om de veenderijen weder uit te sluiten. Dit amendement is echter verworpen en de gewijzigde lezing van art. 1 daarop aangenomen, zoodat dit artikel voortaan zal luiden: „1. Onder arbeid verstaat deze wet alle werkzaamheden in of voor eenige onderneming, behalve: a. werkzaamheden in of voor eene landbouw-, tuinbouw- of boschbouwonderneming, of eene veehouderij ; b. werkzaamheden buiten fabrieken en werkplaatsen in of voor de onderneming van hem, bij wien degene die ze verricht inwoont, voor zoover zoodanige werkzaamheden ook buiten eenige onderneming in een huishouding of stalling plegen voor te komen. 2. Eikschillen, teenschillen, hoepelmaken en werkzaamheden in lokalen, waar vlas gebraakt of gezwingeld wordt, zijn arbeid in den zin dezer wet".
Een amendement-Schaper om de leeftijdsgrens der beschermde jeugdige personen met nog één jaar te verhoogen en dus te brengen op 18 jaar, leidde tot een tusschenvoorstel van den heer Aalberse om dit alleen te doen bij art. 4, krachtens hetwelk — naar de voorgestelde gewijzigde lezing — bij algemeenen maatregel van bestuur wordt voorgeschreven, dat bepaalde soorten van arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden door jeugdige personen en, in fabrieken