Noord-Brabant blijkt, dat in Maart j.1. werden uitgereikt 385 bewijzen van Nederlanderschap, d. i. 77 meer dan in Maart 1910. Van deze 385 afgegeven bewijzen werden er 139 uitgereikt aan personen, voor wie de hier bestaande werkloosheid de reden was, zich naar het buitenland te begeven; 70 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die als oorzaak van vertrek opgaven de hoogere loonen in het buitenland en 61 aan personen, die verbetering van positie zochten. De overige 115 betroffen personen, die om andere redenen dan de hiervoren genoemde een bewijs hebben verzocht. Ongeveer alle bewijzen werden uitgereikt aan personen, die zich naar Duitschland wenschten te begeven.

Door den Commissaris der Koningin in Zuid-Holland werden in Maart j.1. 102 bewijzen meer afgegeven dan in de overeenkomstige maand van het vorige jaar. Van de 293 in Maart 1911 uitgereikte bewijzen werden er 7 verstrekt ter vervanging van reeds vroeger afgegevene. 48 personen, die hier te lande geen werk hadden, vertrokken op eene enkele uitzondering na naar Duitschland zonder de zekerheid te hebben aldaar werk te kunnen krijgen. Hieronder waren 19 beroepsloozen, 5 grondwerkers, 3 opperlieden, 3 smeden en 3 veldarbeiders. Van degenen, die in het buitenland een werkkring vonden, waren 119 hier te lande werkloos. Het getal nationaliteitsbewijzen voor de Rijnvaart afgegeven bedroeg 24 Bij publieke werken vonden 67 personen werk. Verder vonden werk: als fabrieksarbeider zonder bepaald beroep 11, als metaalbewerker 6, bij de visscherij 6, als tuinman 6, als landbouwer 4, als huisschilder, kellner, opperman en dienstbode telkens 5, als timmerman en machinist telkens 4 personen. De meeste personen vertrokken naar Duitschland.

Het totaal door den Commissaris der Koningin in Friesland afgegeven nationaliteitsbewijzen beliep in de maand Maart 1911 345, d. i. 96 meer dan in Maart 1910. De meeste burgemeesters gaven de oorzaken van daling of stijging van het aantal afgegeven nationaliteitsbewijzen niet op. Voor zoover dienaangaande mededeeling werd gedaan, was niet genoeg werk in de gemeente of waren de hooge loonen in het buitenland de reden van vermeerdering in de afgifte der bewijzen door een 10-tal burgemeesters. Voldoende vraag naar werkkrachten was reden van vermindering in de afgifte der bewijzen door vier burgemeesters verstrekt.

Door den Commissaris der Koningin in de provincie" Drenthe werden in Maart 1911 223 nationaliteitsbewijzen uitgereikt, d. i. 8 meer dan in dezelfde maand van het vorige jaar. 186 bewijzen werden uitgereikt aan personen, die in het buitenland een werkkring vonden of zochten; van dezen hadden 112 hier te lande wel werk, 74 geen werk. 100 bewijzen werden uitgereikt aan personen die naar het buitenland vertrokken met de zekerheid aldaar werk te krijgen. Hiervan zouden o. a. 28 worden geplaatst als grondwerker en 30 bij den aanleg van spoorwegen of steenfabrieken, bij huizenbouw of mijnexploitatie. 86 personen vertrokken naar het buitenland zonder de zekerheid te hebben aldaar werk te zullen vinden. 64 bewijzen werden uitgereikt aan personen, voor wie de hier te lande bestaande werkloosheid reden was, om zich naar het buitenland te begeven en 112 bewijzen werden verstrekt aan lieden, die als reden van vertrek opgaven de hoogere loonen in het buitenland; 10 personen vertrokken om andere redenen. Van de 223 personen, aan wie in Maart 1911 nationaliteitsbewijzen werden verstrekt, oefenden o. a. 34 het beroep uit van veenarbeider, 47 dat van grondwerker en 54 dat van landarbeider. Ongeveer allen vertrokken naar Duitschland.

Ongevalsaangiften. Het aantal aangiften van ongevallen, in Maart 1903 3 333 bedragende, is in dezelfde maand van volgende jaren gestegen tot 5 608 in Maart 1907. In Maart 1911 bedroeg het aantal aangiften 6 066 tegen 5 054 in dezelfde maand van 1910, dus een vermeerdering van 1012. Het aantal aangiften in Maart 1911 was 810 meer dan in de voorafgaande maand.

Rijksmiddelen. In de tabellen is opgenomen het overzicht van de opbrengst der Rijksmiddelen over de maanden Maart 1911 en Maart 1910.

De totale opbrengst der middelen over de eerste drie maanden van 1911 en over dezelfde periode van het vorige jaar, resp. f 37 371 168,685 en f35 596 076 075 bedragende, bleef met resp. f 6 576 306,095 en f 7 845 243,655 beneden het 3/ 'der ramingen over de jaren 1911 en 1910. In de eerste drie maanden van 1911 werd f 1 775 092,61 meer ontvangen dan in dezelfde periode van 1910.

De meerdere opbrengst van binnen- en buitenlandsch gedistilleerd moet worden toegeschreven aan de accijnsverhooging. De hoogere opbrengst van wijn