het Werkloozenfonds in bijzondere gevallen ontzeggen. Echter was nog geen enkel verzoek tot niet-toelating ingekomen.

Het voorstel van B. en W. werd o.a. bestreden door het raadslid Hoejenbos, die meende dat noch de georganiseerden noch de ongeorganiseerden daardoor gebaat zouden worden; eerstgenoemden niet omdat de meerderheid der leden van verschillende organisaties zich niet zou willen onderwerpen aan de verplichte toetreding tot het fonds, de ongeorganiseerden niet omdat zij voortaan zooveel meer zouden te betalen hebben dan de georganiseerden, zoodat alleen de allerslechtste risico's zouden toetreden. Genoemd raadslid diende daarom een amendement in, dat de strekking had om uit de verordening de verplichting om ongeorganiseerden tot de werkloozenkas der vakvereeniging toe te laten, te schrappen. Dit amendement werd verworpen met 23 tegen 12 stemmen.

Het raadslid Sillevis was van meening dat er verschil moest zijn in de bijdrage aan de werkloozenkas bij hoogere en bij lagere contributie, en stelde voor te bepalen dat de bijdrage voor de deelnemers, niet-leden aan de werkloozenkas, hoogstens 100 pCt. hooger gesteld mocht worden, indien de wekelijksche bijdrage der leden 5 cent of minder bedraagt, hoogstens 50 pCt indien die bijdrage meer dan 5 cent per week bedraagt. De vaststelling van dat percentage moest geschieden in overleg met het bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds.

Het aldus geamendeerde voorstel van B. en W. werd aangenomen met 28 tegen 7 stemmen.

Werkstakingen en uitsluitingen.

Werkstakingen en uitsluitingen, begonnen in Maart 1911. Gedurende de maand Maart 1911 begonnen 10') stakingen, waarvan 1 in Gelderland (te Arnhem), 2 in Zuid-Holland (1 te Naaldwijk en 1 te Rotterdam), 6 in Noord-Holland (5 te Amsterdam en 1 te Wormerveer) en 1 in Zeeland (te Vlissingen).

Naar de beroepen der stakers zijn de stakingen als volgt te verdeelen: bakkers 1, confectiewerkers en confectiewerksters 1, koetsiers 1, kolendragers 1, machinisten en stokers bij de sleepvaart 1, meubelmakers 2, sigarenmakers 1 en veemarbeiders 2.

Het aantal stakers, bekend voor 9 stakingen, was ± 2882). Bij de 10 geschillen waren evenzooveel ondernemingen betrokken.

Van 9 stakingen werden de eischen bekend: 3 maal betrof de eisch het loon, 2 maal werd geëischt invoering van een collectief contract, terwijl 4 maal nog „andere eischen" werden gesteld.

In de maand Maart 1911 begon 1 3) uitsluiting van stukadoors te Rotterdam.

Bij dit geschil werden 93 gezellen uitgesloten. Het aantal betrokken ondernemingen bleef nog onbekend.

De werklieden werden uitgesloten met het doel een uitgebroken staking te doen eindigen.

Werkstakingen en uitsluitingen, geëindigd in Maart 1911. Gedurende de maand Maart 1911 eindigden 10 stakingen, waarvan 4 in Februari en 6 in Maart begonnen waren.

Eén staking duurde 28 dagen, één 18 dagen, één 16'/2 dag, één 9 dagen, één ± 3 dagen, één 1 dag en twee korter dan 1 dag. De duur van twee geschillen bleef nog onbekend.

Van 9 stakingen werd de uitslag bekend: 3 geschillen eindigden ten gunste der werklieden, 1 gedeeltelijk te hunnen gunste (geschikt) en 4 te hunnen nadeele. Eén solidariteitsstaking eindigde tegelijk met de staking waarom zij uitbrak.

Van 7 geschillen werd de wijze van beëindiging bekend: 2 stakingen eindigden door directe onderhandeling tusschen den patroon en de werklieden, 1 door onderhandeling tusschen partijen, waarbij voor beide partijen eene organisatie optrad,

■Ji ,Te^no !' Maart I910> 10 in Maart 1909> '5 in Maart 1908, 9 in Maart 1907, 9 in Maart 1906. gemiddeld 10,8 in Maart van de periode 1906-1910, gemiddeld 12,2 in Maart van de periode 1901-1905 en 17 in Februari 1911.

2) Tegen ± 678 stakers in de vorige maand (bij 16 stakingen).

^ !> Te«en 1 'ln MaaJrt 191Q« ? in Maart 1 in Maart 1908. 0 in Maart 1907, 1 in Maart 1906, gemidFebruari 191 j van periode 1906—1910, gemiddeld 1,4 in Maart van de periode 1901 — 1905 en 2 in