POPPENUITZET.

DLS tl DIT NUMMER van „Margriet" vroeg in huis heeft en bovendien een vaardige breister bent, misschien kunt U dan nog enkele van deze snoezige poppekleertjes klaar „stomen". Mocht dit niet lukken, wel dan komen zij nog wel te pas als cadeautje met een verjaardag of misschien met Kerstmis.

De maten van de pop zijn: bovenwijdte 29 cm, totale lengte 45 cm. Gebruik voor een kleinere pop heel dunne wol en breinld. no. 2; dan kunt u deze beschrijving volgen met wijziging van de lengtematen. Bij de kleertjes van de foto’s zijn 33 st. 10 cm breed. Benodigd: 100 gr blauwe wol voor jurkje plus broekje en eveneens 100 gr voor de overige kleertjes samen, een restje witte wol, 2 breinld. no. 2% (of heel dunne wol en breinld. no. 2). Kantpatroon van het jurkje. (Het aantal steken is een 6-voud + 2 st.). Ie nld.: 1 r., X 1 omslag, 1 afhalen, 2 r. sa., de afgeh. st. over de gebreide heenhalen, 1 omsl., 3 r.; herh. v. X. Eindig met 4 r., in plaats van 3 recht. 2e nld.: aver. 3e nld.: zoals de le nld., doch begin met 4 r. i.p.v. 1 r., en eindig de nld. met 1 omslag, 1 r., i.p.v. 1 omslag, 4 r. 4e nld.: aver. Herh. steeds deze 4 naalden. Streepjespatroon (voor speelpakje, jasje, mutsje en sokjes). Het aantal steken is door 6 deelbaar.

le nld.: X 3 r. blauw, 3 r. wit; herh. v. X. 2e nld.: X 3 r. wit, 3 aver. bl.; herh. van X. (Voer de witte draad achter het werk langs.) 3e nld.: X 3 r. wit, 3 r. bl.; herh. v. X. 4e nld.: X 3 av. bl., 3 r. wit; herh. v. X. Sla na de eerste 3 av. bl. de draden om elkaar heen om het ontstaan van een opening te voorkomen. Herhaal telkens deze 4 nld. HET JURKJE. Rugpand: Zet 116 st. op en brei 6 nld. r. (ribbels). Brei nu 4 cm in kantpatr.; dan, telkens afwisselend, ll/2 cm i in tricotst. (dit is: r. heen, aver. terug} en ' 2 cm in patr. Als het werk 14 cm hoog is, verdeelt u het aantal st. in tweeën; brei elk deel afzonderlijk verder (58 st.). Brei 6 nld. r. en minder in de le van deze 6 nld. tot 29 st. door alle st. 2 aan 2 samen te breien. Na deze 6 nld. r. breit U weer in tric.st. en kant u voor het armsgat achtereenvolgens: 7, 2, 1 st. af (19 st.). Als het werk 19 cm hoog is, kant u voor de halsopening 6 st., en daarna nog 3 maal 1 st. af. Als het werk 22 cm hoog is, kant u de overige st. ineens af. Brei de andere rug-

helft evenzo, doch in tegengest. richting. Voorpand: Brei dit zoals het rugpand, tot het werk 14 cm hoog is. Brei dan 6 nld. r. en minder in de le nld. tot 58 st. door alle st. 2 aan 2 samen te breien. Na deze 6 nld. r. gaat u in tric.st. verder en kant u voor elk armsgat achtereenv. 7, 2 en 1 st. af. Als het werk 19 cm hoog is, kant u voor de halsopening de middelste 12 st. af en breit u de 2 schouders afzonderlijk verder. Kant aan de halszijde nog 3 maal 1 st.

VOL mCHTIM KLOPT ONS HART

af. Brei verder tot het werk 22 cm hoog is, en kant af. Mouwtjes: Begin onderaan met 34 st. en brei 6 nld. r. Brei daarna in patr. en meerder in de le nld., regelmatig verdeeld, 10 st. Na 2 cm kant u aan weerszijden 5 st. af, daarna aan het begin van elke nld. 1 st. tot het mouwtje 6 cm hoog is. Kant dan de overige st. af. Afwerking: Strijk de delen luchtig a. d. achterzijde onder een vochtig doekje. Sluit de naden en zet de mouwtjes in. Neem langs de halsopening 58 st. op en brei 5 nld. r. Kant af. Omhaak het rugsplit met 1 toer vasten. Haak langs de rechterkant nog 1 t. v. met 4 knoopsgatlusjes. Naai kleine knoopjes aan tegenover de lusjes. HET BROEKJE. Zet 12 st. op en brei in tricotst. Na 3 cm meerdert u aan ’t eind van elke nld. 3 st. tot er 54 st. zijn. Brei hierop verder tot het werk, in het midden gemeten, 12 cm hoog is. Brei nu 4 nld. 1 r., 1 av., dan 1 gaatjestoer: 1 r, X 1 omslag, 2 r.sa.; herh. v. X, eindig met 1 av. Brei dan weer 4 nld. 1 r., 1 av. en kant af. Brei nog zo’n deel en naai beide deeltjes langs de 12 opzetst. aan elkaar. Neem langs elk pijpje 52 st. op en brei 6 nld. 1 r., 1 av. Kant af. Strijk het broekje a. d. achterzijde, sluit de zijnaden en rijg elastiek door de gaatjestoer. SFEELPAKJE. Voorpand: Volg de beschrijving van het broekje tot het werk 12 cm hoog is. Brei dan 1 nld. r. op de achterkant en daarna 1 gaatjestoer: 1 r., X 1 omsl., 2 r.sa., herh. v. X., eindig met l r. Brei weer 1 nld. r. op de achterkant. Kant a. h. begin v. d. vlg. 2 nld. 5 st. af en ga met de overige st. in streepjespatroon verder, behalve met 4 st.

aan weerszijden, die met bl. wol steeds reent *r9i gebr. worden. Minder na de eerste 4 st. en vóór Jyh de laatste 4 st. in elke 2e nld. 1 st. tot er 16 st. over zijn. Brei hierop met bl. wol 6 nld. r. en kant dan de middelste 8 st. af. Brei op de 4 st., die aan weerszijden overblijven, nog 14 cm recht. Kant af. Rugpand: Brei dit zoals het voorpand tot en met 2 nld. r. na de gaatjestoer. Kant af. Werk het pakje af zoals bij het

broekje beschreven. Rijg echter een koordje door de gaatjestoer. Sluit de bandjes met drukkers in de taille. JASJE. Zet voor de gehele onderrand 128 st. op. Brei 6 nld. r. en daarna in het streepjespatr., behalve op 4 st. aan weerszijden, welke steeds met bl. wol recht gebreid worden. Na 12 patr.nld, breit U in tricotst. met bl., behalve op 6 st. naast de rechtgebreide randen aan weerszijden, welke ononderbroken in patr. gebreid worden. Na 8 cm kant u voor de armsgaten in een aver. nld. als volgt af: brei 29 st., kant 11 st. af, brei 48 st., kant 11 st. af, brei 29 st. Leg het werk terzijde en brei eerst de mouwtjes tot aan het armsgat. Mouwtjes: Zet 30 st. op. Brei 6 nld. r. en daarna 12 nld. in patr. In de le van deze 12 nld. meerdert u tot 36 st. Ga verder in tric.st. met bl. en meerder in elke 6e nld. aan weerskanten 1 st. tot er 42 st. zijn. Na 8 cm kant u aan weerszijden 5 st. af (32 st.). Brei de andere mouw evenver.

Schoudergedeelte: Brei achtereenvolgens met de goede zijde van het werk naar u toe: de 29 st. v. h. rechtervoorp., de 32 st. van één mouw, de 48 st. v. h. rugpand, de 32 st. v. d. tweede mouw, de 29 st. v. h. linkervoorpand. Brei de nld. terug. Vlg. nld.: brei 27 st., 2 r.sa., 1 overhaling (dit is: 1 st. afh., 1 st. breien, de afgeh. st. over de gebr. heenhalen), 28 r., 2 r.sa., 1 overh., 44 r., 2 r.sa., 1 overh., 28 r., 2 r.sa., 1 overh., 27 r. Herhaal deze 8 minderingen in elke rechte nld., recht boven de vorige minderingen, zodat de raglanlijnen werden gevormd. (De volg, mindernld. wordt dus: 26 r., 2 r.sa., 1 overh., 26 r., 2 r.sa., 1 overh., 42 r., enz.) Als het jasje a. d. voorkant 14 cm lang is, breit u verder alle nld. r. In de le van deze nld. mindert u, regelm. verdeeld, tot 62 st. Na 3 nld. breit u 1 gaatjestoer: 1 r., X 1 omsl., 2 r. sa., herh. v. X, eindig met 1 r. Brei weer 3 nld. recht en kant af. Afwerking: Strijk het werk op de achterzijde onder een vochtige doek. Sluit de mouwnaden en de kleine stukjes armsgatnaad. Rijg een koordje door de gaatjestoer. MUTSJE. Begin bij de omgeslagen voorrand en zet 70 st. op. Brei 4 nld. r. en daarna 21/z cm in patr. behalve op 4 st. aan weersz., die met bl. wol r. gebr. worden. Na 2>A cm in patr. breit u met bl. over alle st. in tric.st., doch na 1 cm verandert u de tric.st. zodanig, dat nu de av. zijde de bovenkant wordt (de rand wordt n.1. omgeslagen). Na 8 cm in tric.st., kant u a. h. begin v. d. vlg. 2 nld. 3 st. af, daarna a. h. begin van elke nld. 4 st. tot cr 16 st. over zijn. Brei op de middelste 16 st. verder tot dit stukje even lang is als de afgek. zijkanten. Kant af. Sluit de 2 achternaden en neem langs de onderrand (behalve langs de rand, die straks omgesl. wordt), 42 st. op. Brei 1 nld. r., 1 gaatjestoer en 1 nld. r. Strijk het mutsje a. d. binnenzijde, rijg een koordje door de gaatjestoer en vouw de rand om. SCHOENTJES. Zet 30 st. op. Brei 4 nld. r. en dan 2 cm in patr. Dan volgt 1 gaatjest. op de voork. en 1 nld. av. terug. Neem dan aan weersz. 11 st. op veiligheidsspelden en brei op de middelste 8 st. 21/j cm r. Neem langs elke zijkant van dit wreefstukje 8 st. op en brei over alle 46 st. 4 nld. tric.st. Kant dan a. weersz. 20 st. af en brei op de middelste 6 st. 4>A cm r. v. h. zooltje. Kant af. Sluit de achternaad en naai het zooltje in. '/■