MEISJESBEROEPEN RONDOM DE GEBOORTE VROEDVROUW

CATHERINE VAN ZUIDEN

RAADGEVINGEN OVER BEROEPSKEUZE

DOOR

MMM OEDER.... er komt vast weer een ■ kindje!” ■ I n I Met deze mededeling verraste de elf■ i 1 I iar'ge Hetty op een avond haar moeder, || 1 ■ juist even vóór bedtijd. EXls ,.Kindlief, hoe kom je er bij....?” was EMHi het antwoord van de moeder, die niet direct wist of zij „ja”, „neen”, dan wel „misschien” moest zeggen. Hetty echter ontweek het antwoord op moeders vraag niet en zei met kinderlijke openhartigheid: „Wel, moeder, vanmiddag is zuster Buursma zo lang bij u geweest. En als ik zuster Buursma zie met het ooievaartje op haar blouse, dan dan.... Nu ja, zij was er toch laatst ook, toen Janneman gekomen is, en de keer daarvóór was ze ook hier, toen we Klaartje kregen.” „Neen, Hetty, zuster Buursma brengt de kleine kindertjes niet. Zij komt alleen maar om ze te verzórgen. De ooievaar, die brengt de kindertjes.” „Moessie.... nu wilt u me wat op de mouw spelden. Laatst, toen zuster Buursma er was, had tante Jaan ook gezegd, dat de ooievaar die dag een broertje of een zusje zou brengen. Ik heb toen de hele dag buiten staan Wachten om te zien, of de ooievaar echt zou komen. En of hij door de deur zou gaan of door de ramen binnen vliegen. Maar de deur was gesloten en er stond één raam op een kier. Daar kon de ooievaar onmogelijk met een kindje tussen door komen. En toch.... ja toch.... toen ik doodmoe van het lange wachten weer binnenkwam, lag Janneman in de wieg. Weet u nog wel, moeder? U was toen zó ziek, dat ik op mijn tenen moest lopêh en ik mocht maar heel zachtjes praten.” „Ja, kind, ik herinner me nog best, dat ik die dag erg verkouden was en zware hoofdpijn had.” „En hoe kwam Janneman dan daar zo opeens in de wieg te liggen? De ooievaar was er toch niet geweest? Maar wel was zuster Buursma bij u op de kamer en toen.... toen zag ik opeens dat speldje met een ooievaar er op en dacht bij me zelf, dat zuster Buursma misschien overal de kindertjes bracht, inplaats van de ooievaar. Is dat zo, moeder? En hebt u nu weer een kindje bij haar besteld?” regen zoveel kinderlijke naïeveteit bleek moeder niet opgewassen. Zij dacht even na en zei toen: „Ja, Hetty, er komt misschien weer een kindje. Vandaag of morgen nog niet, maar wel over enkele weken. En daarom was zuster Buursma vandaag hier.” Hetty vroeg met kinderlijke logica verder: „Brengt zuster Buursma dus tóch het kindje? Hebt u een zusje of een broertje besteld?” „Hoor eens, Hetty,” zei moeder daarop, „je bent nu al zo’n grote meid; over enkele maanden word je twaalf. Je bent moeders oudste lieveling en je helpt haar al aardig in hét huishouden. Je past goed op je broertjes en zusjes, ils moeder boodschappen doet; je dekt de tafel als vader thuiskomt, je ruimt ze na het eten weer af en je helpt moeder steeds met de afwas. ...” „En ik kleed mijn beide zusjes aan voor het

naar school gaan, en ik houd ze onderweg aan en hand, en....” „Ja, ja, je bent een klein moedertje voor hen, naast hun grote moeder en als beloning wil ik je nu ook een groot geheim vertellen. Maar het blijft tussen ons beiden, hoor! Met niemand over praten, vooral niet met je vriendinnetjes!” „Neen, moeder, dat doe ik beslist niet!” „Luister dan eens goed, Hetty. De kindertjes worden niet door een ooievaar gebracht en ook niet door zuster Buursma. Dat zijn maar fabeltjes, die door grote mensen verzonnen zijn om de nieuwsgierigheid van kleine kinderen te sussen.”

„O, en ik dacht nog dat zuster Buursma...” „Neen, schat, zuster Buursma brengt geen kindertjes, maar zij helpt de kindertjes ter wereld brengen, als de tijd daar is, dat ze in de wiegjes moeten worden gelegd, om groter te worden.” „Ik begrijp het nog niet goed, móeder.” „Dit, lieveling, is een groot levensgeheim. Daar kan ik pas later met je over praten, als je groot en volwassen bent. Nü kan ik je alleen het volgende zeggen: Alles wat leeft, de mensen, de dieren, de vissen, de vogels, de planten.... dat vermenigvuldigt zich allemaal. Als dat niet gebeurde, dan zou de soort spoedig uitsterven, want niemand en niets hier op aarde blijft eeuwig leven. Ik zal je daar later nog veel meer over vertellen, maar voor vandaag is het genoeg.” Met deze aanmaning wilde de moeder het gesprek van die avond besluiten, doch één vraag brandde Hetty nog op de tong: „En wat komt zuster Buursma dan eigenlijk hier doen, moeder?” „O, Hetty, nu word je echt te nieuwsgierig. Zuster Buursma komt je mammie helpen, en als het kindjë er is,

dan moet zij op dat ogenblik voor je moeder en voor het kindje zorgen. Hoe en waarin dat „zorgen” bestaat, zal ik je later haarfijn uitleggen. Wel te rusten, kind!” „Wel te rusten, moeder!” zei Hetty, die nog o zo veel zou willen vragen en weten, doch er die avond geen kans meer toe kreeg. De lezeressen van „Margriet” krijgen die kans wél, want ik ga nog even vertellen, welke de rol van zuster Buursma is, als de kindertjes komen. ♦ ♦ ♦ Zuster Buursma is de vroedvrouw, zoals u wel zult hebben begrepen. Maar wat een vroedvrouw eigenlijk is, neen, dat schijnen lang niet alle vrouwen te weten. En zeker niet, wat een vroedvrouw kan en kent. Want als dat wél zo was dan zouden hier evengoed als in de Scandinavische landen alle aanstaande moeders gebruik maken van haar raad en bijstand vóór, tijdens en na de bevalling. Toen in 1865 de Wet op de uitoefening van de geneeskunst, enz. tot stand was gekomen, luidde het eerste artikel daarvan: „Uitoefening der geneeskunst, waaronder de wet het verlenen van

genees-, heel- of verloskundige raad of bijstand als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan degenen, aan wie de bevoegdheid daartoe volgens de wet is toegekend.” En de wet van 1878 zegt ons in art. 16: „De bevoegdheid tot het verlenen van verloskundige raad en bijstand als vroedvrouw wordt verkregen door het afleggen van een theoretisch en practisch examen in de verloskunde.” Hoewel het meestal een saaie bedoening is over wetsartikelen te schrijven en te redeneren, heb ik door deze naar voren te brengen duidelijk willen maken: le: dat het uitoefenen van de verloskunde door de wet voorbehouden is voor

degenen, die daartoe bevoegd zijn; en 2e: dat die bevoegdheid alleen maar wordt toegekend aan die vrouwen, clie door hun kunde en bekwaamheid bewezen hebben daarvan een goed en nuttig gebruik te zullen maken. Sedert de afkondiging van beide bovengenoemde wetten is het beroep van „vroedvrouw” uitgegroeid tot een beroep met een echt wetenschappelijke ondergrond en opleiding, zodat het met ere de naam mag dragen van verloskundige. Door het steeds hoger opvoeren van het wetenschappelijk peil en de practische vorming van de vroedvrouwen aan onze kweekscholen voor vroedvrouwen, heeft de Wetgever in 1932 en in 1951 de bevoegdheid van de vroedvrouw dermate uitgebreid, dat de prae-natale zorg gedurende de gehele zwangerschap aan de vroedvrouw mag worden toevertrouwd. De Wetgever moet dus wel overtuigd geweest zijn van de kunde en van de bekwaamheid der moderne vroedvrouw, om haar zulk een groot vertrouwen te schenken. Of dit juist gezien was?.... Kijk eens! In ons land geschieden vijf en vijftig tot zestig bevallingen per honderd onder leiding

en toezicht van een vroedvrouw, zónder andere geneeskundige hulp en bijstand. En er is geen enkel land ter wereld, ook niet Amerika, waar minder gevallen met dodelijke afloop voor moeder of kind voorkomen dan in óns land. Zelfs de bij een bevalling meest voorkomende infectieziekten zijn bij ons zeer zeldzaam. Ook is er geen land waar het sterftecijfer der pasgeborenen zo laag is als bij ons. En dit is nu voor een groot deel te danken aan de zorgen van onze vroed-. vrouwen voor moeders en babies. Zeker, er is een tijd geweest, dat het beroep van vroedvrouw niet zo hoog werd aangeslagen. Dat was dezelfde tijd, dat ook de geneeskunst nog bij voorkeur werd uitgeoefend door de kwakzalverbarbier. Dit tijdperk is sedert ongeveer honderd jaar afgesloten. En zo goed als het thans een eer is tot het korps der medici te behoren is het niet minder een eer voor de moderne vroedvrouw om te behoren tot een corps, dat door kunde en plichtsbetrachting een eervolle plaats in onze samenleving heeft verworven. Het is dan ook vanzelfsprekend, dat een vrouw de aangewezen persoon is om bij zwangerschap, geboorte en kraambed hulp, troost en raad te schaffen, juist omdat zij „vrouw” is en daardoor een andere vrouw tijdens de barensweeën — en zeker niet minder in alle omstandigheden en wisselvalligheden gedurende de zwangerschap en na de verlossing — het best zal begrijpen, en morele steun geven. Er zijn nog altijd vrouwen, die bij de eerste symptomen van zwangerschap naar een arts of specialist hollen; die de zwangerschap als een soort ziekte beschouwen en de verlossing als een min of meer gevaarlijke operatie. Niets is minder waar. Zwangerschap en bevalling zijn normale levensverschijnselen, die wel enig ongemak kunnen teweegbrengen of een ziektegevoel opwekken. Een ziekte is het echter niét en dus is het inroepen van medische hulp overbodig, zo lang de vroedvrouw dit niet noodzakelijk acht. Er bestaan in ons land drie kweekscholen voor vroedvrouwen: de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen te Rotterdam, de Kweekschool voor Vroedvrouwen te Amsterdam en de R.K. Vereniging „Moederschapszorg” (Kweekschool voor Vroedvrouwen) te Heerlen (L.) Buiten een van deze drie opleidingsscholen is het niet mogelijk het diploma van „vroedvrouw” of „verloskundige” te behalen. Aan elke van deze drie scholen duurt de volledige opleiding ongeveer drie jaren. Tegen het einde van het tweede opleidingsjaar wordt het theoretische gedeelte van het examen voor vroedvrouw afgelegd ten overstaan van een Staatscommissie. Ongeveer een jaar later wordt voor eenzelfde commissie het practisch gedeelte afgelegd en wordt bij gunstig gevolg het diploma toegekend. Om tot een van de kweekscholen voor vroedvrouwen te worden toegelaten, moet als algemene regel een meisje 19 jaar zijn en niet ouder dan 26. Zij

behoeft geen schooldiploma’s te bezitten, maar alle candidaten, zonder uitzondering, moeten zich onderwerpen aan een vergelijkend toelatingsexamen. Hoewel de deelneming aan dit examen dus voor allen openstaat is het voor haar, die alleen L.O. of U.L.O. hebben genoten, noodzakelijk zich door zelfstudie of door studie onder leiding op de eisen van het toelatingsexamen voor te bereiden. Ook voor haar, wier schooltijd al enige jaren achter haar ligt. Over de voorbereiding tot dit toelatingsexamen en het tijdstip, waarop dit afgenomen wordt, verstrekken de directies der vroedvrouwenscholen gaarne inlichtingen. Verder moeten de candidaten gezond zijn en geen lichamelijke afwijkingen vertonen, waardoor zij in de goede uitoefening van het beroep kunnen worden gehinderd. En wat vooral niet uit het oog verloren mag worden is, dat de candidaten van een onbesproken gedrag moeten zijn en zodanige karaktereigenschappen bezitten, dat verwacht kan worden, dat zij in de toekomst het verantwoordelijk beroep van vroedvrouw op waardige wijze zullen weten te vervullen. De leerlingen aan de vroedvrouwenscholen zijn intern en betalen voor tegemoetkoming in de kosten van onderwijs, voeding, bewassing en verpleging een schoolgeld van ƒ 200,— ’s jaars (in Heerlen is dit bedrag iets hoger). De kweekscholen voor vroedvrouwen nemen niet méér candidaten ter opleiding aan, dan zich redelijkerwijs in ons land kunnen vestigen. Ook krijgt de sociale positie van de vroedvrouw toenemende betekenis door het streven, om haar in de voorziening voor de volksgezondheid een plaats in te ruimen. De vroedvrouw vestigt zich zelfstandig in een plaats naar haar keuze. Veel gemeenten, bijzonder ten plattelande, stellen de vestiging van een vroedvrouw in haar midden bijzonder op prijs en brengen dit vaak tot uiting door haar aan te stellen als gemeente-vroedvrouw of door het toekennen van een subsidie, waartegenover de vroedvrouw zich verbindt een zeker aantal bevallingen te leiden bij minen onvermogenden, tegen géén of tegen een minimale vergoeding. De vergoeding, die een vroedvrouw ontvangt van ziekenfondsen en -verzekeringen, bedraagt gemiddeld in de steden ƒ 30,— per geval. Zij wordt geacht 120 tot 150 bevallingen per jaar op goede wijze te kunnen leiden.