AN SINTERKLAAS mag en kun je wonderbare dingen verwachten. Sinds ik het verhaal van Rinus gehoord heb, hoop BtO ik in stilte dat Sint Nicolaas dit jaar in paedagogisch opzicht enkele wonderbare dingen zal voltrekken, aan kinderen die niet begrepen worden door de gewone opvoeders, zoals ouders, onderwijzers, paedagogen enz. Dit is natuurlijk een dwaze hoop, omdat onze Sint Nicolaas een product is van de opvoeders-metvele-tekorten: wij laten hem praten, preken, cadeautjes en standjes uitdelen. Naar alle waarschijnlijkheid zal hij dus net zo kortzichtig zijn als wij... tenzij de grote man zelf op een zeker moment het verstand van de in zijn conterfeitsel gehulde mens verlichten wil. En die hoop is misschien niet zo dwaas. Sinterklaas houdt immers op een oprechte en zuivere manier van kinderen? Zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn warme hart zouden in opstand kunnen komen als hij telkens gevallen, zoals die van Rinus ziet. U zoudt er verbaasd over staan als u wist wie en wat Rinus op het ogenblik is. Hij zou het niet appreciëren als ik u dat precies zei, maar neemt u van me aan, dat hij een belangrijke maatschappelijke positie bekleedt. Zijn positie is niet zozeer belangrijk door het salaris dat hij verdient — want dat
is maar amper toereikend voor zijn gezin — maar wel door de aard van zijn werk. Ik verzeker u dat Rinus een intelligente, harde werker is, die al zijn kracht en kunde in dienst stelt van zijn medemensen en dat grote getallen mensen dagelijks de vruchten plukken van zijn zegenrijke arbeid. Toen Rinus een jongetje was, zag het er heel anders voor hem uit. Rinus heeft een droeve, harde jeugd gehad. Zijn vader was arbeider en een van de mensen die de lasten van een gezin niet dragen willen, omdat zij hun verdiensten voor zichzelf nodig hebben. Rinus 'vader dronk en zo lang Rinus het zich herinneren kon was er altijd ruzie en geharrewar thuis. Rinus had vijf broertjes en zusjes; zijn moeder — een beste vrouw — was veel ziek en schreide dikwijls. Ze is door geestelijke en lichamelijke uitputting vrij jong gestorven. Toen Rinus in de eerste klas van de lagere school zat, leefde moeder nog, maar zij was niet meer in staat de kinderen behoorlijk te verzorgen. Zijn oudere zusje was ook nog maar een kind, dus het was te begrijpen, dat Rinus niet netjes naar school ging. Hij begreep zelf al gauw dat hij bij de allerarmsten en „allerviesten” behoorde en bovendien kon hij zijn aandacht heel moeilijk bij zijn werk houden, want hij werd voortdurend geplaagd door angst, door honger en door kou.
In de eerste klas werd les gegeven door een heel keurige, mooie juffrouw, die altijd naar iets heerlijks rook. Rinus vond haar een verschijning uit een andere wereld. In stilte adoreerde hij haar, maar in de werkelijkheid van het schoolleven was hij dodelijk verlegen en bang waardoor hij lomp en kortaf deed. Er stonden drie rijen banken in de klas en na een maand of drie werd één rij daarvan gebrandmerkt als „de domme rij”. Langzaam maar zeker kregen daar de kindertjes die niet goed mee konden een plaats. Rinus herinnert het zich nog als de dag van vandaag dat de aangebeden juffrouw hem met een driftige snauw uit zijn bank trok om hem in een open plaats van de domme rij te duwen. Hij had toen zijn sommetjes weer fout en er zaten vieze vlekken van zijn vuile handen op zijn schrift. Nauwelijks een week later werd hij naar de laatste bank van de domme rij verwezen, waar hij alleen moest zitten, zover mogelijk van de andere kinderen af, omdat hij de slordigste jongen van de hele klas was. Van die dag af aan bestond Rinus niet meer in de ogen van de juffrouw. Hij kreeg nooit een beurt, hij werd overgeslagen bij het uitdelen van de gewone boekjes en in zijn kastje lagen een paar beduimelde exemplaren voor privé-gebruik. Rinus heeft
er op school nooit een traan om gelaten, ook niet toen de kinderen hem gingen plagen en naroepen, maar er leefde zo’n grote wanhoop in zijn hart, zo’n grote eenzaamheid en angst, dat hij maar één gebedje kende: „Laat me toch asjeblieft doodgaan, lieve Heer...” De vijfde December kwam in zicht en de juffrouw — die hij nog steeds niet haten kon — vertelde aandoénlijk mooi over de grote kindervriend, die veel beter dan vader en moeder en beter dan de juffrouw in de hartjes van de kinderen kon lezen, die alles begreep van kindertjes en altijd precies wist, wie werkelijk braaf en vlijtig wilde zijn. Deze sprookjesachtige kindervriend zou op school komen. Toen is er in Rinus’ hartje een klein lichtje van hoop en verwachting gaan branden. Sint Nicolaas zou hem redding brengen. Sint Nicolaas zou in zijn armzalig hart kunnen kijken en hij zou weten, dat Rinus zo heel veel van moeder hield, dat hij zo graag mooie cijfers zou halen voor sommen, dat hij zo graag een vriendelijk woord van de juffrouw zou willen hebben en dat hij zo heel erg bang en eenzaam was. Sint Nicolaas zou hem bevrijden van alle ellende en hem binnenleiden in een ander leven, in een leven zoals de andere kinderen hadden... Al die dagen waren zijn gedachten en zijn hart vol van een groot verlangen en de adem stokte hem haast in de keel toen de heilige bisschop in vol ornaat de klas binnenkwam. Kunt u begrijpen, lezers en lezeressen, dat ik vurig hoopte, dat de Sint Nicolaas van de juffrouw geïnspireerd zou worden door de geest van de Heilige? Kunt u zich voorstellen dat het een dodelijke teleurstelling en een onoverkomelijk verdriet voor Rinus betekende, toen ook Sint Nicolaas hem in de steek liet door hem wel een snoepje maar geen cadeautje te geven, omdat hij niet netjes was en niet goed zijn best deed? Rinus heeft daarna lang geschreid en vuriger dan ooit gebeden: „Laat me toch doodgaan...” O ja, er lopen ook in onze tijd nog massa’s kortzichtige harteloze opvoeders rond, die het hart van een kind in eenzaamheid laten verkommeren.' Zij laten Sinterklaas aanrukken, om hun onvergeeflijke stommiteiten demonstratieve vorm te geven. Ook dit jaar zullen er kinderen zijn als Rinus, die van Sint Nicolaas warmte en begrip verwachten, die met een kinderlijk oprecht geloof vertrouwen op zijn goedheid en menselijkheid. Laten we proberen Sinterklaas te laten herstellen wat we zelf fout deden. Wat zal het dan een rijke feestdag worden voor velen zoals Rinus.