JOOST GAAT FOTOGRAFEEREN
Uit het onpractische gezin
Mannen zijn onberekenbaar, in, ieder geval is Joost het. Midden inde zomer kwam er met zijn verjaardag een paar schaatsen voor op zijn verlanglijstje en voor zijn Sinterklaas vroeg hij een fototoestel. „Joost,” vroeg ik, „wat moet jij nu midden inde winter beginnen met een kiektoestel?” „Fotografeeren,” zei Joost naief. „Ik ben altijd dol geweest op sneeuwlandschappen.” Joost krijgt van mij een kiektoestel, maar hij zal het niet in zijn klomp vinden. We gaan het samen koopen, ik heb geen verstand van fotografeeren. „Ik ook niet,” zei Joost, „maar dat is nou ’t eigenaardige fotografeeren kan iedereen. Je drukt even op het knopje en je ontwikkelt zoo’n film.” „Hoe doe je dat, Joost, ontwikkelen?” „O,” zei Joost „dat kun je ineen boekje lezen, ’t Lijkt me juist zoo leuk om alles zélf uit zoo’n handleiding te halen.” Joost overdrijft die manier om het uit zichzelf te leeren zoo ver, dat hij de hulp, die hij gratis van de fotograaf kan krijgen, afwijst, ’t Valt me mee, dat hij zich laat wijzen hoe hij de film in, en uit ’t toestel moet doen. Zes kiekjes kan Joost nemen op het filmpje, dat erop gedraaid zit. Er is geen sneeuw te bekennen, maar dat hindert niet. Het spreekt vanzelf, dat wede film onmiddellijk opgebruiken. Vijf maal kom ik erop, één maal Joost met Roland. Ik hol, terwijl Joost de film verder rolt, heen en weer om niet telkens in ’t zelfde costuum te verschijnen. De eene keer sta ik met mijn handen inde zakken van mijn regenjas, de andere keer trek ik mijn vriendelijkste gezicht boven mijn nieuwe wintermantel. „Eenig,” zegt Joost, „ze komten in een album. Ik weet al zulke leuke onderschriften.” We hebben ’s avonds haast geen tijd om te eten, we willen direct onze donkere kamer inrichten. „Nogal eenvoudig hè?” zeg ik tegen Joost, „we draaien inde keuken de lamp uit de fitting en schroeven er een roode lamp in.”
„Neen,” zegt Joost, „dan zou je overdag nooit kunnen ontwikkelen. Luister wat hier overeen donkere kamer staat. Een afgelegen vertrek, van waterleiding voorzien. Inde zomer mag het er niet te warm zijn en inde winter niet te koud. Een temperatuur van ongeveer 17—20 graden.” „De kelder Joost, kom mee naar de kelder.” Met de handleiding in zijn vingers volgt Joost me naar de kelder. Ik ga hem voor met alle ontwikkelingsingr edienten. „Ziezoo,” zeg ik, „draai ’t licht maar uit, dan is ’t donker.” „Dacht je dat?” zegt Joost, „ik zie door ’t kelderraam het maanlicht schijnen.” „Wacht even, dan hang ik er mijn mouwschort voor,” stel ik voor. Als wede roode lamp erin hebben gedraaid en willen gaan ontwikkelen, ontdekken we, dat we het kiektoestel boven hebben gelaten. En
om ons nog nerveuzer te maken, wordt er tot overmaat van ramp aar, de bel getrokken of er brand is. Ik ploeter naar boven en opende deur. ’t Onheil verkeert ineen meevallertje als ik inde bezoeker een vriend van Joost herken, die erg veel verstand heeft van fotografeeren. „Wat een gepruts hier,” zegt hij, inde kelder afdalend. „Wat beteekent die uitdragerij daar voor dat raam?” „We moeten het licht toch buitensluiten,” zegt Joost verwijtend. „Och man, dan beplak je toch gewoon de ruiten op een klein stukje na met dik zwart papier en op dat overblijvend gedeelte plak je met Canada-balsum rood glas Je moet maar niet zoo te hooi en te gras ontwikkelen,” zegt de vriend. „Eerst moet alles in orde zijn. Heb je een badkamer?” „Sedert een maand is dat onze glorie,” zeg ik. „Wel man,” roept de vriend, „dat is jè donkere kamer. De groote kuip is een fijne spoelbak en je legt een stuk of wat planken over de kuip voor werktafel. De douche heb je bij de hand, wat wil je nog meer?” „Joost, je zult toch geen zwart papier op het raam van de badkamer plakken?” smeek ik. „Laat dan een houten raam maken, dat het badkamerraam bedekt,” zegt de vriend. „Ik heb ook
„Wacht even, dan hang ik er m’n mouwschort voor”.
466