heiligd.... Uw Koninkrijk kome.. Uw wil geschiede. ...” „Vader, het duurde lang, maar ik heb hem nagezegd, de moeilijkste bede. „Want U is het Koninkrijk. ... en de kracht. . Want U is de kracht, . U is de kracht. ...” Die bede laat je niet los, die houd je vast tot dit eindelooze, ontzettende wachten voorbij is. Hoe zal ik hem zeggen, dat ik naar huis moet gaan nu? Vanaf het moment, dat hij vlak na de operatie stil en wit als een doode teruggebracht werd in zijn kamer tot nu toe, heb ik naast zijn bed gezeten, zoo lang en zoo dikwijls ik kon. Ik heb zijn eerste blik opgevangen, toen hij tot het leven terugkeerde; ik heb een glimlach over zijn van pijn verwrongen gezicht zien glijden, toen ik me over hem heen boog. Enkele dagen, een week kunnen alle levensverhoudingen genegeerd worden voor zoo’n ernstige zieke.

dan houdt het leven ons zijn wetboek van etiquette weer voor. Wat nu verder? Ik denk erover, terwijl ik naast zijn bed zit. Mijn handen streelen de dunne, witte vingers, die alleen rustig zijn als ze de mijne gevonden hebben. Langzaam slaat hij de oogen op. „Heb je de boodschap gehoord van de professor, Harry? Ik zal leven.” „Zonder complicaties,” zei hij. „Zoo God wil, zal ik leven.” Ik herhaal het: „Zoo God wil” zacht en eerbiedig, ’t Is alsof een verbond wordt bezegeld, het verbond van een weerspannig menschenkind met zijn God. „Harry, Wil je met mij trouwen?" Mijn antwoord is ontwijkend. Als ik nu eerst eens naar huis ging en later terugkwam om met hem te praten, als hij wat sterker was. ledere dag zou ik hem kunnen schrijven. „Laat me niet te lang alleen,” klaagt hij. „Kom zoo vlug als het kan bij me voor altijd. Ik ben zoo alleen geweest, zoo lang. Ik heb zoo lang moeten wachten. Ik kan je niet meer missen.”

Een beklemmende gedachte verontrust me, terwijl ik in zijn hunkerende oogen kijk. Heeft hij ’t woord „God” niet gebruikt om uit zijn eenzaamheid verlost te worden? Éénmaal vroeg hij mij voor hem te bidden, éénmaal noemde hij God’s naam, erkennend Zijn Almacht. Is het een waarborg voor zijn terugkeer tot God, straks als hij weer zal staan in het werkelijke leven? Ziet hij de vrees in mijn oogen? „Ik ben niet bekeerd, Harry, niet wat jullie bekeerd noemen. Alleen, ik heb gestaan vlak voor de doodsvallei. Weet je nog, dat ik je eens zei, dat ik de zielen van de menschen bevrijdde van doodsangst door ze vlak voor hun dood nog te laten gelooven in hun genezing? Ikzelf stond wétend, bewust voor het groote gevaar, vlak voor de poorten des doods. Niemand, die mij de oogen verblindde. Ik was alleen met de dood. Ik durfde niet aanroepen Hem, die ik veracht had in mijn goede dagen. Ik zei het je al, maar toen ik op de operatie-tafel lag, heeft mijn benauwde ziel een kreet geslaakt, ’t Was een bekend geluid, dat was blijven hangen uit mijn kinderjaren. „Och Heer, wees mij zondaar genadig”. Verder ben ik nog niet gekomen. Nu ook nog niet.” „Ben je niet verder gekomen, jongen? Weet je, wat je, alleen maar hebt te doen? Je moet alleen maar probeeren die bede vast te houden tot Christus zelf je antwoord geeft. Hij zal antwoorden. Hij heeft het beloofd. . . . Roep mij aan inde dag der benauwdheid en ik zal U uithelpen. ...” „Durf je ’t aan, Harry?” „Mijn eigen liefste, mijn man.” „Kom eens hier, hummels. Wat heb – ben jullie te protesteeren?” Edith en Remmy laten zich naar Eduard toetrekken, mokken pruilend: „Met Elly’s bruiloft was ’t maar een half feest, omdat Elly en Ruurt direct daarop naar Indië vertrokken en nu wordt ’t weer niks geen fijne bruiloft. Geen sluier, zooals bij een bruid op een plaatje. We mogen niet mee naar ’t stadhuis, we gaan niet naar de kerk. ...” „Vader trouwt ons toch in huis, dat blijft toch eender,”

Moeder, die met zorgvuldige hand de zijden das op mijn sportblouse strikt.

464