gequalificeerd, n.1. eene volkomen onzelfstandige gestie! Is tot heden over 't algemeen de Nederlandsche man al zeer „onpolitiek" aangelegd en is er slechts 1 op de 20 of nog meer kiezers aangesloten bij eene politieke partij, met de Nederl. vrouw is dat nog heel anders gesteld. Wilden de politieke partijen eens publiceeren hoeveel vrouwelijke, kiesgerechtigde leden zij tellen, dan zou waarschijnlijk blijken, dat misschien 1 op de 100 kiezeressen bij die partijen is aangesloten.
Desniettemin — stemt de vrouw, gedwongen door den nu eenmaal bestaanden stemplicht! Hoe stemt zij? Door het advies van man, broeder, pastoor, dominé, vakvereenigingsleider en misschien ook wel eens van eene vrouw te volgen. Uit feministisch oogpunt beschouwd is zij in de laatste jaren met deze ,,naloop"-houding in haar rechtspositie hollende achteruit gegaan.
Terecht is nu al wel een 10—• 15-tal jaren door feministen het parool uitgegeven: „Vrouwen sluit U aan bij eene partij" en „Laat U daar gelden ter verdediging Uwer rechten". Maar — aangezien dit advies niet inbelangrijke mate is gevolgd is het toch waarlijk geen wonder dat er thans naar een ander wordt gezocht, dat o.i. moet luiden:
„Gij, feministen, organiseert die onzelfstandige, mef-aangesloten vrouwen ter verdediging harer positie!". Dient daarna Uw eigen candidaten-lijst in!"
Theoretisch heeft dit advies met eene vrouwen-„partij" niets te maken! Wanneer b.v. Katholieke of Sociaal-Democratisch-gezinde vrouwen elk een eigen lijst zouden indienen, zouden wij dit uit feministisch oogpunt ten zeerste toejuichen. Waar hoogstwaarschijnlijk van die vrouwen echter zulk een optreden niet te verwachten is, zal practisch de uitvoering van ons advies neerkomen op het indienen eener vrouwen-lijst met daarop, naar hedendaagsche politieke maatstaven beschouwd, partijlooze burgerlijk-vooruitstrevende feministische vrouwen.
Hiertegen nu is in de eerste plaats (door Mevr. Mr. Bakker—v. Bosse) aangevoerd het verwijt: „Gij mist een politiek program".
Hierop is ons antwoord dat de waarde van „politieke programs" al een 10—15-tal jaren uiterst gering is gebleken om de eenvoudige reden, dat wij al dien tijd al extra-parlementair, d.w.z. los van die programma's worden geregeerd, dat de partij-politieke stokpaardjes al jaren op stal staan en dat bovendien o.a. zoo juist in België, die programma's een beletsel zijn voor regeerings-aanvaarding. Maar bovendien — ligt er in ons zoo juist met zooveel enthousiasme aangenomen werk-programma niet voor U een stuk feministisch ideaal, dat — met eenige uitwerking en preciseering — zéér wel kan dienen als program ter verbetering onzer Neder-
landsche samenleving? Is het ons allen dan geen ernst met dit werkprogram? Ten allen tijde zijn de „Bewegingen" in de maatschappij voorafgegaan aan haar latere politieke uitdrukking. Het „Réveil" der Protestanten, de ContraReformatie der Katholieken, de Arbeiders-beweging der z.g. 4e klasse, de Vrouwen-beweging zelve hebben heel wat méér wijziging gebracht in het maatschappelijk leven dan haar latere politieke vertegenwoordigingen en in den tegenwoordigen tijd is dat wederom het geval met de nationalistische „beweging" de N.S.B. en haar tegenhanger, de beweging „Eenheid door Democratie".
Tweede verwijt was: „Gij hebt geen leidster!" Voor de Ned. vrouwen een „testimonium paupertatis" en o.i. in den mond van haar, die het uitsprak, (Mevr. Mr. Bakker—v. Bosse) eene contradictio in terminis of beter eene contradictio in persona! Waarlijk, is uit onze gestudeerde, idealistische feministen niet ééne vrouw te vinden bekwaam om leiding te geven aan eene „politieke" afdeeling? Ons dunkt dat de gehouden Algemeene Vergadering het tegendeel te over bewees!
Het derde contra-argument luidde: „Gij brengt weer een strijd vrouw contra man teweeg". Dit moge ten deele worden toegegeven maar a qui la faute? De Ned. vrouw heeft 15 jaar lang het bewijs gegeven, met den man te willen samenwerken: ook de fusie der Ned. Vereeniging van Staatsburgerressen met de Unie in 1930 was daarvan opnieuw een treffend bewijs. Maar wat doen politiek de mannen in dezen crisistijd? De vrouw de zwaarste last laten dragen, zelfs al hebben zij het mooie devies „gelijk recht voor man en vrouw" in hun program! In dezen nood-toestand wordt de vrouw die strijd opgedrongen en zij draagt daarvan niet de schuld.
Vierde contra-argument: „De enkele gekozen vrouw (en) zou (den) een onaangename positie hebben in de Tweede Kamer". Laten wij niet vergeten dat in 1888 Domela Nieuwenhuis als „enkeling" der socialisten, in 1891 Kerdijk als enkeling der Radicalen, in 1893 Dr. de Visser als enkele Christelijk-Historische in de Tweede Kamer kwamen waar thans 22 leden der S.D.A.P., 6 Vrijz. Democraten en 10 Chr. Hist. zetelen. Eene rechtvaardige zaak zal steeds steun vinden, zoo ook deze.
Vijfde contra-argument aangevoerd door Mr. Kappeyne en Mevr. Bakker—Nort: „Tegen Uw vrouwen-lijst zal juist door de bestaande politieke partijen hevig worden gestreden". Wanneer de politieke uitdrukking van ons streven — en wij hopen dit spoedig te kunnen publiceeren — voor een zéér groot deel samenloopt mèt, zelfs een consequentere uitvoering is van punten uit de programma's der links-