ons kinderblaadje

te stoppen, merkte, dat er iets bijzonder in moest staan; juffrouw Truus keek zo ernstig, vond ze.

Is er iets met je zuster?" vroeg ze. „Nee", zei juffrouw Truus, „maar ik'zal je vertellen wat ze me schrijft." Net kwam juffrouw Greet binnen, die nog even naar de kinderen was gegaan om te zien of ze

wel allemaal goed onder de wol lagen.

„Jullie moet weten", zei juffrouw Truus, „dat mijn zuster wijkverpleegster is in Rotterdam en als wijkverpleegster kom je overal, tot in de treurigste huishoudingen toe. Nu schrijft ze over een jongetje dat heel lang ziek is geweest en maar niet helemaal beter kan worden. Het is ook eigenlijk onmogelijk, dat hij goed gezond zou kunnen worden, want zijn vader is werkeloos en daardoor kunnen zijn ouders geen extra dingen voor hem kopen. Ze hebben zelfs niet eens genoeg kleren voor de kinderen. En wat nog erger is: ze wonen in een nauwe steeg, zodat er geen enkel zonnestraaltje in hun kamer komt en hun Wim 'heeft even hard frisse lucht en zon nodig als goed eten. Nu viaagt mijn zuster of het jongetje een paar weken bij ons zou kunnen komen. Er kon een heel klein beetje van de steun betaald worden.

Meer zei juffrouw Truus niet; ze keek vragend de anderen aan wat die er van zouden zeggen. Juffrouw Greet bedacht zich niet lang.

„Dat moet kunnen", zei ze. „Waar al zoveel kinderen bij elkaar zijn, daar kan best nog een peuter bij; dat zullen we met het eten niet

merken. En wat de kleren betreft " „O", zei juffrouw Jo dadelij*

die gaan we zelf voor hem maken. Fijn juist alles voor zo n ziek kind te kunnen doen." Ze genoot al bij de gedachte aan de truitjes en de broekjes, die ze voor hem zou breien.

Hè" juffrouw Truus zuchtte van opluchting, „wat ben ik blij, dat u het kindje hier wilt hebben, en wat zal mijn zuster het heerlijk vinden, dat ze de vader en moeder kan vertellen, dat hun Wim naar ons kinderhuis aan zee zal gaan."

Ze ging meteen haar zuster schrijven; en zo gebeurde het, dat na vier dagen kleine Wim met vader het kinderhuis binnenstapte. Zo fijn, dat vader hem kon brengen; het geld daarvoor had hij van de steun gekregen.

Natuurlijk wisten de kinderen al, dat er een jongetje bij zou komen. Ze waren zo nieuwsgierig hem te zien. Els had al honderd uit gevraagd, ze voelde zich nu al aangetrokken tot het zwakke ventje.

Daar stond hij nu in de huiskamer zo bleek en teer; alleen een paar grote donkerbruine ogen straalden je uit het smalle gezichtje tegen. Hij zei haast niets; maar hij was toch niet verlegen; hij keek iedereen eens aan en toen keek hij de kamer rond; 't was alles zo anders als thuis. Wat een planten stonden er in de vensterbank en wat brandde de kachel fijn; en wat was hier een speelgoed! Hij keek heus een beetje minder ernstig dan zoeven. Hij kende alleen maar de kleine, kille kamertjes in de nauwe steeg, zonder licht, zonder bloemen, met een enkel stukje oud speelgoed. Wim was net tegen etenstijd gekomen.

„Kom kinders", zei juffrouw Jo, „handen wassen en aan tafel." Els nam Wim bij de hand. „Kom maar mee", zei ze en ze hielp hem uij het handen wassen. Hij liet haar maar begaan. Ze wees hem in de kamer zijn plaats aan tafel en ze bond hem zijn slabbetje voor. Juffrouw Greet knikte haar eens toe: „zo'n echt moedertje', dacht ze. Wim was blij, dat vader naast hem zat; zo n tafel vol kinderen en

ons kinderblaadje

vreemde grote mensen was hij niet gewend. Hij bleef er stil onder. Juffrouw Greet lachte eens naar hem; hij keek gauw op zijn bord, nu toch wel wat verlegen. Gelukkig had juffrouw Jo hem niet te veel opgeschept: zijn kleine maag was thuis aan geen grote porties gewend. Toen hij zijn bord leeg had, wilde hij opstaan. Hij was nu toch klaar0 „Nee", zei juffrouw Truus, „klaar zijn we nog niet, hoor", en meteen haalde ze kleine bordjes. „Gaan we dan weer eten?" Vragend keek hij zijn vader aan. Ach nee, thuis hadden ze nooit een toetje; daar was moeder blij als ze 's middags aardappelen met bonen of kool op tafej kon zetten. „Wat is dat?!" vroeg Wim en met grote ogen keek hij naar de prachtige griesmeelvis, die in een rode zee van bessensap lag te zwemmen.

„Dat is een walvis in de oceaan", riep Dirk. „Krijg ik de kop? vroeg Bram meteen; „en ik zijn staart?" vulde Chris aan. „Ja, ja , lachte juffrouw Greet, „even wachten, hoor. Ieder op z'n beurt. Wim mag vandaag het eerste kiezen." Ze schoof de pudding wat naar hem toe. Zonder iets te zeggen, wees hij het puntje van de vissebek aan. „Jij wilt eerst eens proberen of hij goed smaakt, hè?" zei juffrouw Jo: Je hebt gelijk, hoor!" Hij kreeg een heerlijk stukje met een paar flinke lepels bessensap. „Nu zwemt hij vanzelf je maag in." En dat was ook zo. Wat smaakte dat heerlijk. Maar een tweede stukje wilde hij toch niet.

Hij was moe de kleine baas; hij moest elke middag tegelijk met Liesje gaan slapen, vond juffrouw Greet. Vader ging nog even met hem naar boven; samen liepen ze hand in hand de trap op. Els en Wies gingen ook mee. Els wou Wim zo graag uitkleden. Nu, dat mocht natuurlijk en Wies pakte vast zijn koffertje uit en bracht alles — het was maar heel weinig — op z'n plaats.

Hè wat lag hij daar heerlijk in dat frisse bed. Vader genoot er net zoveel van als Wim zelf. Met een blij en dankbaar gevoel nam vader afscheid van zijn kind en van alle kleine en grote bewoners van he* Kinderhuis aan zee.

Wim voelde zich al gauw thuis; hij babbelde soms honderd uit. Dan vertelde hij van zijn moeder, van zijn vriendjes en dan kon hij zo helemaal met z'n gedachten in Rotterdam zijn, dat hij ineens kon

zeggen:

Toe, gaan we nog even een blokje om?" Dan schoten de ouds en in 'een lach: Nee, hier aan zee kon je geen blokje om gaan, wel een duin om, maar zo'n wandeling zou heel wat langer duren dan een blokje om in de stad.

Nu in deze tijd van het jaar kwam Wimpje niet veel buiten; hij was die al te frisse zeewind niet gewend en daarbij kwam nog, dat hij daarvoor ook te weinig en te dunne kleertjes aan had. De eerste avond de beste, toen hij gekomen was, was juffrouw Jo het doip ingegaan en had blauwe wol meegebracht voor een broekje en truitje en juffrouw Truus had ondertussen de lappendoos te vooischijn gehaald en zat al lijfjes van flanel te knippen.

En Wimmeke - hij genoot van alles: van het speelgoedwaar _WJ zich uren mee bezig kon houden; van het eten, dat hem bij elke maaltijd weer even goed smaakte; van de kleertjes, die zo zacht aanvoelden, als je er langs streek. Juffrouw Greet en Truus en o genoten dikwijls in stilte mee, als zij dat al te ernstige snoetje ineens