zich tegen uitbuiting te verzetten, en alles zullen aangrijpen waarmede zij slechts een stuk brood kunnen verdienen, zonder verder te vragen, is zeer waarschijnlijk. En het is volkomen juist, wanneer van de vrouwenbeweging hulp in dezen wordt verwacht. Wij kunnen dan ook volkomen meegaan met den wensch van „Een Man" dat de burgerlijke en de proletarische vrouwen, beweging in de toekomst zullen samenwerken, en dat zij zich in verbinding zullen stellen met de vakvereenigingen. Dat is ongetwijfeld in aller belang. Het doet ons eveneens genoegen, te zien dat de schrijver begrijpt dat in dezen niet kan helpen een eenzijdige vrouwenbescherming, doch enkel een bescherming van den arbeid, zoowel voor mannen als voor vrouwen. De vrouw toch zal niet geweerd kunnen worden uit fabriek en werkplaats, omdat er behoefte bestaat aan haar arbeidskracht voor de economische voortbrenging. Beschermt men haar sterker dan haar mannelijken medearbeider, dan heeft zij minder waarde als arbeidskracht; bijgevolg wordt het noodige werk niet gedaan, tenzij door buitensporige uitbuiting van de overgebleven mannen, en er komt te weinig geld in de gezinnen, waardoor het weerstandsvermogen dei' arbeidende klasse verminderd wordt. Geen ongelijke bescherming dus voor de beide seksen, maar gelijke bescherming van den arbeid, ten bate van het komend geslacht, en tot behoud van de welvaart.

Een mooi arbeidsveld voor de vrouwenbeweging, vooral voor de burgerlijke, noemt „Een Man" het in orde brengen van deze aangelegenheid; hij vindt zelfs dat hiervoor tijdelijk moet wijken het vragen der vrouwen om politieke rechten.

Hier nu is het kardinale punt van verschil tusschen ons en „Een Man". Hij zegt dat het een dwaling is te meenen, dat de verbetering van den economischen toestand deivrouwen beter zou kunnen geschieden wanneer aan de vrouwen het kies- en stemrecht werd gegeven, en dat nergens is gebleken dat de politieke macht der arbeiders de grootste stuwkracht is geweest voor de sociale wetgeving.

Het valt zeer sterk te betwijfelen of ook de arbeiders met deze bewering zullen instemmen. Eerst na de uitbreiding van het kiesrecht immers, kan men spreken van een eenigszins krachtige sociale wetgeving.

Waar zouden de arbeiders, al waren zij nog zoo krachtig georganiseerd in hunne vakvereenigingen, de macht vandaan halen om hun belangen in de wetgeving te zien behartigd, zonder het bezit van het kiesrecht? En waarom bestaat er zulk een innig verband tusschen de vakbonden en de politieke partijen waartoe de meeste der aangesloten arbeiders behooren ? Wat blijkt er van een behartiging der speciale vrouwenbelangen, zoolang de vrouwen politiek onmondig zijn'? Zij hangen immers af van de meerdere of mindere welwillende gezindheid van de regeering die aan het roer is?

Neen, om door te voeren wat „Een Man" als noodzakelijk voorstelt: bescherming van den arbeid, verzorging van de vrouw tijdens zwangerschap en bevalling, door sociale verzekering enz., materieele verzorging van de kinderen der gemeenschap, vooral van zuigelingen — hiervoor is in de eerste plaats noodig, dat de vrouwen, die aan dit alles de

grootste behoefte hebben, zich kunnen doen gelden. De krachtigste vrouwenvereenigingen kunnen hierin niet helpen, wanneer zij niet door het bezit van het kiesrecht, met politieke macht worden toegerust. Want slechts naar de kiezers wordt geluisterd; niet naar hen die buiten dien kring staan.

Wel verre dus van den strijd om politieke rechten stop te zetten, raden wij de vrouwen aan: voert dien strijd intensiever en met meer kracht dan ooit te voren. Gij zijt het verplicht, niet enkel tegenover u zelf, maar ten bate der gemeenschap. Deze heeft niets aan goedwillende vrouwen met helder inzicht en den wensch om te helpen, maar zij is enkel gebaat door de medewerking van vrouwen die de macht bezitten om in vervulling te doen gaan wat zij noodig achten.

Een samenwerking van alle vrouwen, de proletarische zoowel als de burgerlijke, is daarvoor noodzakelijk. Maar ook de vakvereenigingen zullen goed doen steun te verleenen aan de vrouwen in haar strijd voor het bezit van politieke macht. Het belang van geheel hun klasse staat op het spel; zonder de hulp der vrouwen zullen ook zij niet kunnen beletten dat na den oorlog ' een goed deel verloren gaat van wat zij tot op heden aan gunstige arbeidsvoorwaarden hadden gewonnen.

Dit zijn geen holklinkende pbrasen, maar beweringen die door de praktijk zijn bevestigd. In alle landen waarde vrouwen het kiesrecht bezitten, is haar streven gericht op gelijk loon voor gelijken arbeid, op gelijke arbeidsbescherming en op het verkrijgen van sociale wetten ter bescherming van moeders en kinderen; menig succes valt in dezen reeds voor de politiek mondige vrouwen te boeken. Laten de mannen, laten vooral ook de vakvereenigingen dit bijtijds inzien en laten zij begrijpen dat der vrouwen zaak thans meer dan ooit ook hunne zaak is.

In ons land, waar men gelukkig wel buiten den oorlog bleef, doch waar eveneens op economisch gebied de inzinking gevoeld werd en zeker nog lang gevoeld zal worden, is het thans tijd om aan het werk te gaan. De op handen zijnde Grondwetsherziening kan en moet hier de gewenschte oplossing brengen, door aan mannen en vrouwen gelijke politieke rechten te geven. Wordt het kiesrecbtvraagstuk thans niet in dien geest opgelost, dan is het nog in onafzienbaren tijd niet van de baan, tot groote schade van een rustigen parlementairen arbeid. De vrouwen zullen zich niet met minder dan gelijkstelling in de Grondwet kunnen tevreden stellen ; en de mannen, voornamelijk de arbeiders, zullen te laat inzien dat zij hun eigen belangen hebben geschaad, door niet krachtig den eisch der vrouwen te ondersteunen.

Laten wij dan hopen dat mannen en vrouwen tijdig zullen inzien, dat hun belangen paralel loopen, en vestigen wij onze hoop op een krachtige samenwerking van de vakvereenigingen met de vrouwenbeweging, om met het vrouwenkiesrecht gewapend de nadeelige gevolgen van den oorlog zoo goed- mogelijk te boven te komen.

F. S. van Balen—Klaar.