„Het spreekt van zelf", zegt „Een Man" in zijn tweede artikel, „dat het verschijnsel eener belangrijke toeneming van den vrouwenarbeid ernstige onrust heeft verwekt in vakvereenigingskringen, waar men op het handhaven van den loonstandaard en de overige arbeidsvoorwaarden bedacht moet zijn". Ook haalt hij de woorden aan van het Duitsche blad Soziale Praxis, waarin het begrijpelijk wordt gevonden, dat de mannen met vijandige gevoelens het verschijnsel gadeslaan, dat zooveel mannelijke arbeidskrachten door vrouwelijke worden vervangen.

Verder wordt geschetst, hoe de vakvereenigingen na het einde van den oorlog alle krachten zullen hebben in te spannen, om de met zooveel moeite verkregen arbeidsvoorwaarden te handhaven. Immers in een tijd van malaise worden steeds de loonen gedrukt, terwijl de prijs deiarbeidskracht stijgt in tijden van opbloei van het economisch leven. Daar ongetwijfeld na het herstel van den vrede nog een tijd van slapte en inzinking te wachten is, ligt het voor de hand dat de loonstandaard daardoor zwaar zal gedrukt worden. Het toenemen van den vrouwenarbeid zal er in niet geringe mate toe medewerken om de loonen laag te houden. Reeds nu wordt er geklaagd, dat de vrouwen vooral in Duitschland voor zoo gering loon te krijgen zijn. Hiervan wordt maar al te graag door de werkgevers gebruik gemaakt; de klacht wordt geuit, dat zelfs officieele lichamen voorgaan door de vrouwen onvoldoende loon te betalen. En de vrouwen zelve zijn er moeilijk voor te vinden om zich te organiseeren, en daardoor een macht te vormen tegenover de werkgevers, klaagt de schujver der Telegraafartikelen.

In Engeland, waar de vrouwenorganisaties krachtiger zijn dan in eenig ander land, staan de zaken er direct beter voor. Daar toch heeft de groote vrouwendemonstratie, die aan den minister voor de verzorging van de munitie, Lloyd George de arbeidskracht der vrouwen kwam aanbieden, geëischt dat deze hetzelfde loon zouden ontvangen als de mannen; de Minister beloofde dit, althans hij zou hetzelfde stukloon betalen.

Dit kan — zegt „Een Man" — echter slechts gelden voor den oogenblikkelijken toestand; want na het eindigen van den oorlog zullen in Engeland dezelfde wetten het economisch leven beheerschen als in andere landen.

En na den oorlog zal de vrouwenarbeid nog eerder toedan afnemen. Tal van vrouwen zullen hun kostwinner hebben verloren; anderen zullen zijn aangewezen op een klein pensioentje, waardoor zij genoodzaakt worden er wat bij te verdienen om in het onderhoud van haar gezin te voorzien. Die allen komen haar werkkracht op de wereldmarkt aanbieden. Dat zullen de werkgevers met beide handen aangrijpen; want velen onder hen zullen eveneens een moeilijken strijd hebben te voeren om het hoofd boven water te houden. Welnu, vrouwenarbeid is goedkoop; zij zullen daarvan dus meer en meer gebruik maken, tot schade van de mannen. .

Is het dan wonder dat de vakvereenigingen met bezorgdheid dit toenemen van den loonarbeid der vrouwen aanzien, en dat er kans bestaat op het ontstaan van vijandschap tusschen de vrouwelijke en mannelijke arbeiders in fabrieken en werkplaatsen?

Dit laatste zou evenwel te betreuren zijn zegt „Een Man". Van de zijde der vrouwenbeweging moet daarom krachtig woiden gestreefd naar een goede verstandhouding met de vakvereenigingen; zonder dat zou er van de politieke gelijkstelling der vrouwen niet veel terechtkomen.

In wat wij hierboven aanhaalden uit het 'Telegraafartikel schuilt ongetwijfeld veel waars. Het is een gevaar voor de welvaart der arbeidersklasse, wanneer de loonen gedrukt worden door te slecht betaalden vrouwenarbeid. En dat de werkgevers van die goedkoope vrouwenarbeid niet alleen

nu, maar ook in de toekomst een gretig gebruik zullen maken, is te verwachten. Doch wij zouden het euvel niet willen beletten door de vrouwen van de arbeidsmarkt te weren. Wat zou onrechtvaardiger zijn tegenover de vrouwen dan bij het einde van den oorlog tot haar te zeggen: „gij hebt

ons goed geholpen toen wij in nood zaten; doch nu kunt ge wel naar huis gaan, we hebben u niet meer noodig".

Neen, wij moeten er de vrouwen toebrengen, dat zij niet enkel nu, maar ook als het weer vrede zal zijn, gelijk loon zullen eischen voor gelijken arbeid. Dit zal het 'eenige middel zijn om te beletten dat het werk der vakvereenigingen wordt teniet gedaan; dit alleen kan voorkomen een achteruitgang der arbeidsvoorwaarden.

Wel zullen zeer vele vrouwen blijven werken op de plaats, die zij gedurende den oorlog innamen. Maar er zullen ook duizende plaatsen open zijn, die niet meer door mannen kunnen worden ingenomen, omdat ze gesneuveld zijn of voor het leven verminkt, waardoor de vrouwenarbeid nog zeer gewenscht zal blijven. De concurrentie met de valide gebleven mannen daarentegen zal een eerlijke zijn, omdat geen goedkoopere vrouwenarbeid zal worden aangeboden. Bovendien zullen massa's vrouwen zich vrijwillig terugtrekken en even als te voren slechts in het gezin haar werk zoeken, indien het loon van haar echtgenooten voldoende is om dat gezin te onderhouden.

Ook de mannen hebben er dus het grootst mogelijke belang bij, om te zorgen, dat de vrouwen hetzelfde loon zullen genieten dat zij voor zich zelf bedingen.

Hieruit volgt, dat het niet enkel in het belang der vrouwen is, dat alle vijandige naijver tusschen de beide seksen zal ophouden, doch dat de mannen evenzeer zullen gebaat zijn met een goede verstandhouding. Het ligt dan ook ongetwijfeld op den weg der vakvereenigingen, om de vrouwenbeweging niet van zich af te stooten, doch zich met deze te verbinden, in beider belang.

Hoe wij ons voorstellen, dat dit zal kunnen geschieden, zal aan het slot van dit artikel worden gezegd. Eerst dient nog besproken te worden wat „Een Man" in zijn derde stuk in De Telegraaf behandeld.

Hierin wordt besproken de groote achteruitgang van de bevolking in de oorlogvoerende landen, een achteruitgang, die verzwakking van het Europeesche ras zal tengevolge hebben. Een dergelijke verzwakking kan, volgens schrijven, niet in het belang zijn der menschheid, omdat het Europeesche ras de drager is van de hoogste beschaving.

De teruggang van het bevolkingscijfer, toch reeds een zorgbarende factor in sommige landen (met name Frankrijk), is tengevolge van den oorlog onvermijdelijk. De krachtigste jonge mannen zijn gedood of tot invaliden gemaakt en hebben dientengevolge geen waarde meer voor de voortplanting van het geslacht. Het is dus zeker een zaak van gewicht om volle aandacht te wijden aan de vrouwen in verband met het moederschap; meer dan ooit toch zal het van belang zijn, dat de vrouwen gezonde, levenskrachtige kinderen voortbrengen, om de geleden verliezen te herstellen. En daarvoor zal het noodig zijn de vrouwen te beschermen tegen uitbuiting.

Wat „Een Man" over deze aangelegenheid schrijft, kan niet anders dan ons zeer sympathiek zijn. Want niét alleen dient het feit in acht genomen te worden dat zooveel jonge gezonde mannen uit het leven zijn weggemaaid, doch men moge ook bedenken dat dientengevolge de zwakke, weinig levenskrachtige mannen juist de instandhouders worden van het geslacht. Aan de gezondheid niet alleen, maar ook aan de geestelijke en moreele krachten van de vrouwen mag dus wel bijzondere zorg worden gewijd. Dat de vrouwen in deze tijden van ellende en druk, die met het eindigen van den oorlog nog niet tot het verledene zullen behooren, weinig veerkrachtig zullen bevonden worden om