die meisjes dan ook geen waarde? Hebben zij ook geen moeder gehad, die haar met evenveel smart en doodsgevaar ter wereld gebracht heeft als gij? Heeft ook die moeder misschien niet evenveel zorg aan haar besteed als gij (om ook haar kind rein te houden en onbesmet? Alleen is 't voor haar zooveel moeilijker, omdat ze den strijd om het bestaan al zoo vroeg moest strijden onder veel moeilijker omstandigheden, dikwijls gebrek lijdend aan 't noodigste. En daarom, vrouwen, strijdt voor uw rechten, eer die verderfelijke moraal ook uw kind te gronde brengt.

Gij weet toch de resultaten van het Vrouwenkiesrecht in de landen, waar het al een tiental jaren is? Gij weet, dat daar de onechte geboorte sterk aan het minderen is,, evenals de misdadigheid en 't alcoholisme. Bedenk, dat ieder meisje, dat ongelukking wordt, een aanklacht voor u is tegen uw laksheid en uw gemakzucht, waarmee gij u er van afmaakt met het praatje: „Ik heb het goed; wat gaat mij een ander aan? Ben ik mijn zusters hoedster?"

Nog een voorbeeld van mannenmoraal: Naar een betrouwbaar inwoner van Apeldoorn mij vertelde, zijn daar zegge 177 meisjes in blijde? verwachting. Mobilisatie-kinderen. I)e vaders dragen de uniform van landsverdediger; ze denken er niet aan met een dier meisjes te trouwen. Nu zal men misschien zeggen: „de meisjes hadden wijzer m.°e^e^ zÜn"' raaar hoe kan men van de vrouw meer wijsheid verlangen dan van den man, terwijl het Burgerlijk Wetboek al begint de vrouw op één lijn te stellen met idioten en misdadigers?

Moeders en vrouwen van Nederland, gaat met deze voorbeelden voor oogen aan 't werk! Geeft de grondwetsherziening ons niet, wat ons billijk recht is, steunt dan ons Hoofdbestuur in zijn zwaren strijd, laat het niet op enkelen aankomen. Laat het geld toestroomen voor propaganda, gij rijke vrouwen, stuurt veel, en gij hard werkende ontzegt u ook zooveel gij kunt. Met geld kan o zooveel gedaan worden. Bij mij kwam dezer dagen de verzuchting op: o was ik rijk! ik ging van stad tot stad, van huis tot huis om^ te redden, wat nog te redden was.

En gij vrouwen, die nog geen lid van onze Vereeniging zijt, steunt ons, wordt lid; het is een gewetenskwestie. Waar de mannen toonen, alles te vertrappen, om hun lusten te voldoen en met zoo weinig zelfbedwang door 't leven gaan, daar wordt het tijd dat de vrouw zeggingschap eischt om de hand aan den ploeg te kunnen slaan. Laten wij optochten organiseeren, laten wij in dichte drommen naar het Binnenhof gaan. Nu heeft bij ons de oorlogsfurie haar intree nog niet gedaan, en hoe is het met het zelfbedwang en de zedelijkheid onder ons leger van jonge mannen? Hoe zouden ze dan komen uit den strijd en menschenslachting? En wat zal het aantal der gedegenereerden toenemen, als die Mobilisatie-kinderen groot worden! Wat is daar nog veel te doen voor ons! De Bond voor Vrouwenkiesrecht heeft in haar programma: de vrouw eerst opvoeden en dan haar 't kiesrecht geven. Zou 't niet op haar weg liggen eerst eens al die stemgerechtigde mannen op te voeden ? Hebben zij getoond het kiesrecht waardig te zijn? Laten wij ook naar de Kamerleden gaan, en ons goed recht voor de zooveelste maal bepleiten; ieder doe, wat in zijn vermogen is! Laten we niet langer wachten! Heden zijn misschien de moeders in rouw om haar dochters, de meiden, zooals ze minachtend betiteld worden, maar morgen gij wellicht, moeders, die het geweten hebt en niets deedt om den toestand te verbeteren? Wat moet dat woord van Jezus u dan niet vreeselijk in de ooren klinken: „Die het geweten hebben en niet gedaan, zullen met dubbele slagen geslagen worden". Daarom nogmaals: steunt onze beweging, zooveel ge kunt en helpt strijden voor het mooie groote doel: de ontvoogding der Vrouw!

A. Bos Coppy.

De oorlog propagandist voor Vrouwenkiesrecht.

Wanneer wij bij onze propaganda voor Vrouwenkiesrecht de wetten aanhalen om te bewijzen hoe in vele gevallen merkwaardig in die „Man made World" met de vrouwen omgesprongen wordt, en wij hebben geen zeer sprekend voorbeeld bij de hand, dan gelooft men ons niet, of zegt dat wij de gevolgen, uit zulk een wet voortvloeiend, overdrijven.

Deze oorlog brengt helaas voorbeelden te over om ons beweren te staven. Zoo las ik onlangs in de „Churci-League for Women's Suffrage" het volgende bericht:

Een schandelijk vonnis.

Bij een der politierechtbanken in Londen speelde zich heden een droevig tooneel af. Jessie Klose, een Engelsche vrouw, die met een Duitscher gehuwd was, doch steeds in Engeland was gebleven, werd beschuldigd een ruit van het politie-bureau in Albanystreet te hebben stukgeslagen.

De vrouw, die er heel armoedig en bleek uitzag, vertoonde haar inschrijvingsbiljet als vreemdelinge; zij vértelde den rechter, dat zij die ruit gebroken had ten einde de aandacht der autoriteiten op zich te vestigen. Als vrouw van een Duitscher, was haar leven sedert het uitbreken van den oorlog, en sedert haar inschrijving als vreemdelinge onhoudbaar geworden. Hoewel zij Engeland nooit verlaten had, hoewel haar man tien jaar geleden weggeloopen was en zij geen woord Duitsch kende, werd zij door ieder met wantrouwen aangezien. Zij was gedwongen geworden tot die inschrijving, en sinds dat geschied was, had zij geen werk meer kunnen vinden en was geheel tot armoede vervallen. De rechter constateerend, dat zij de ruit met voorbedachten rade gehroken had, veroordeelde haar tot een-en-twintig dagen gevangenisstraf en daarna uitzetting als vreemdelinge.

Een afschuwelijk hard vonnis, neen erger een onrechtvaardig vonnis, want deze vrouw is het slachtoffer van een wet door mannen gemaakt zonder de vrouwen te raadplegen, een wet, die inhoudt dat de vrouw, die met een vreemdeling trouwt haar nationaliteit verliest.

Wat in Engeland gebeurd is, kan bij ons ook voorkomen.

Art. 6 van het Burg. Wetboek luidt:

Dat een Nederlandsche met een vreemdeling en een vreemde vrouw met een Nedêrlander in het huwelijk tredende, haar eigen nationaliteit niet kunnen behouden, m.a.w. dat zij verplicht zijn de staat van haar man te volgen.

Art. 5 van de Wet op het Nederlandschap en het Ingezetenschap luidt:

Dat een verzoek om naturalisalie niet door een getrouwde vrouw gedaan kan worden en dat de naturalisatie van den man zich van rechtwege uitstrekt tot de vrouw.

„Van rechtswege" wat klinkt dat bier zonderling. Ik ben geen juriste, maar volgens mijn leeke opvatting is „van rechtswege" iets rechtvaardigs (in van Dalen staat de uitlegging „volgens recht") terwijl hier sprake is van iets heel onrechtvaardigs. De vrouw wordt immers gedwongen en niet gevraagd of zij het goed vindt.

In vredestijd geven bovengenoemde arbitrage bepalingen welke in de wet zijn vastgelegd zonder toestemming der vrouw reeds dikwijls genoeg aanleiding tot groote moeielijkheden. En zelfs wanneer de vrouw er in berust is het minder aangenaam op de huwelijksdag als een baalgoed overplakt te worden met een nieuw etiket bv. Chinees, Laplander, al naar de staat van den man.

Maar in deze tijde nu alles uit zijn verband gerukt is, nu haat oplaait, waar vroeger liefde, vriendschap en geest-