worden bereikt. Traagheid doorbroken, opdat de Levensstroom lustig bruissche; vaagheid verhelderd, opdat glanze het licht.
En ten slotte zal Nederland willen en dankbaar zijn.
Want we zijn een levenskrachtig, een levenswillend volk; maar zwaar van aanzet, en moeizaam van gang.
Eenmaal gewekt.... zal het luisteren; eenmaal in gang.... zal bet gaan.
Den weg, dien innerlijk ons.volk als den besten voelt; die poogt te reiken van moeras naar welvertrouwd vasteland; van dwaallicht naar licht. Naar den Nieuwen Tijd, die onderlinge staten-geschillen kan oplossen, anders dan dit jaar het probeert! die ook deze wan-geluiden kan oplossen in harmonie.
Vrouwen willen helpen, en vrouwen kunnen trachten.
De Moeder klopt aan den Statendeur.
Zal de man haar binnen laten?
Wee zijn verantwoordelijkheid tegenover zijn kinderen, zoo hij weigert.
En wee haar, zoo ze niet luid en niet volhardend klopt.
Moeders klopt!
■ Vaders doet open.
W. VAN IïALLIE—VAN EMBDEN.
De Weerbelasting.
Op 13 Augustus j.1. stond in de meeste bladen een klein berichtje, maar dat voor ons vrouwen van groot belang is, n.1.: het berichtje over „de weerbelasting". Voor diegenen die het niet gelezen mochten hebben zal ik het even overschrijven uit het Algemeen Handelsblad:
„Men meldt ons uit den Haag:
„Nader vernemen wij omtrent het aan den Raad van State toegezonden ontwerp-weerbelasting, op te leggen aan degenen, die persoonlijk geen dienstplicht vervullen (dus ook aan vrouwen-gezinshoofden of daarmee gelijkgestelden) dat deze belasting zeer matig zal zijn en de totaalopbrengst daarvan dan ook wel niet meer dan een half millioen zal bedragen."
Het voornaamste hiervan voor ons is datgene wat tusschen haakjes staat, zoo maar even als terloops aangegeven dat ook vrouwen-gezinshoofden of daarmee gelijkgestelden deze belasting zullen moeten betalen.
Nu, verwpnderen doet mij dat niet! Wij, vrouwen, zijn gewend ons steeds meer plichten opgelegd te zien; wij hebben ons daaraan nooit onttrokken, maar toch, wanneer men zoo iets leest, treft het telkens opnieuw, dat men ons nooit vergeet als er plichten te vervullen zijn maar zoodra de rechten aan de beurt komen .... ho maar!!
Geen enkele vrouw, hetzij zij voor of tegen deze belasting is, heeft haar stem kunnen verheffen ('t zou trouwens ook niets gegeven hebben) maar om nu maar weer zoo'n berichtje te laten voorbijgaan zonder een enkel protest onzerzijds dat mag toch niet. Juist in deze dagen kunnen de mannen de rekening vereffenen en hun schuld tegenover de vrouwen afdoen, door in de nieuwe Grondwet ons naast plichten, rechten te verzekeren!
Zal dat gebeuren ?
Zullen de Mederlandsche mannen ons ridderlijk geven wat ons goed recht is? Of zullen wij er nog jaren en jaren voor moeten strijden? Ik vrees het laatste en daarom is zoo'n berichtje de moeite waard om gelezen, herlezen en overdacht te worden, omdat vrouwen zoowel als mannen opnieuw zullen voelen de groots onrechtvaardigheid in deze behandeling gelegen en zij steeds meer en meer de noodzakelijkheid zullen voelen om zich aaneen te sluiten en vereenigd te verkrijgen wat noodig en nuttig is voor de gansche maatschappij.
Mocht dit berichtje de oogen van de lauwen, gemak-
zuchtigen en achterblijvers steed meer open doen gaan ; het strijdvuur weer aanwakkeren en daardoor de nieuwe leden ons toestroomen, zoodat wij straks als de voorstellen van de nieuwe Grondwet bekend zullen worden, met een groote macht zullen staan tegenover hen die nog niet voelen dat de tijden rijp zijn voor: kiesrecht aan de vrouw!
Dan moeten wij overwinnen, dan is de victorie ons!!
S. WlCHERS.
Een ernstig woord aan de Nederlandsche Moeders en Vrouwen.
De voorstellen tot Grondwetsherziening hebben de Bureaux verlaten. Wat 't ons brengen zal, weten we nog niet. Mocht de nieuwe grondwet ons niet brengen, wat wij verwachten, Vrouwenkiesrecht, aan u dan, Vrouwen van Nederland, om met energie aan het werk te gaan, zoodat de toekomst ons zoo spoedig mogelijk in staat zal stellen betere wetten te maken.
Kijkt eens om u heen, dochters, en ge ziet toestanden, die ten hemel schreien van onrechtvaardigheid. Moeten wij nog langer onze rechten met voeten laten trappen? Kijkt eens naar de éénzijdige rechtspraken. Moeders, die dochters bezitten, viel u onlangs niet op, hoe de zaak der 21-jarige kindermoordenares behandeld werd? In de bank der beschuldigden dit kindmoedertje, alleen geoordeeld door manlijke rechters. Mij kwam de wanhoop van dit meisje voor oogen, vóór zij dien stap gedaan had, haar eigen kind van 't leven te berooven! Onder welke omstandigheden is dit gebeurd? Haar moeder in 't ziekenhuis, vader van niets wetende. Zij, in die smartelijke ure haar kind zonder hulp ter wereld brengende. Haar angst voor vader en voor de wereld, die er tweeërlei moraal op na houdt, die den verleider vrij laat uitgaan en de vrouw straft. Had degene, die haar de eer ontnomen had, ook niet in de bank der beschuldigden moeten zitten? O, vrouwen, voelt ge niet, wat een zegen 't voor dit meisje geweest zou zijn, als een vrouwelijke rechter haar oordeelde, de feiten nagaande met vrouwelijk medegevoel, in den toestand en de wanhoop van 't meisje meelevende? Dat kan geen manlijk rechter. Nu, in deze eenzijdige maatschappij, gaat de verleider veelal vrij uit, zich afmakende van de onaangename gevolgen. Nu zal misschien zoo'n meisje, uit de gevangenis ontslagen, een paria der Maatschappij worden, terwijl wellicht haar verleider een aanstaand rechter is, die later met dezelfde gestrengheid andere kindermoordenaressen moet vonnissen.
Gij weet toch allen, als ge wel eens studenten of andere jongelui spreekt, hoe die dikwijls denken over de moraal voor man en vrouw. Ik sprak een poos geleden zoo iemand, die ook het leven van ontgroenen had meegemaakt. Nu was hij luitenant, en als ge hem had hooren spreken, zoudt ge wanhopen, en tot de conclusie komen, dat er van de meeste mannen geen vooruitgang te wachten is in de moraal. Het gesprek was naar aanleiding van de skatingrink te Rotterdam, waar het zoo onzedelijk schijnt toe te gaan en menig meisje den eerste stap ten verderve zet. Ik sprak er over, of wij vrouwen daar niets aan doen konden, desnoods naar den Burgemeester gaan, die zeker niet zal dulden, dat zoo iets blijft bestaan. Al konden we maar bemerken, dat we enkele meisjes er van ternghielden, dan hadden we deze toch van den ondergang gered. „Wat", roept toen dat jongmensch mij toe, „Mevrouw, doe dat niet, als u ons de meiden afneemt, dan nemen wij uw dochters." O, moeders, is het niet vreeselijk dit te hooren zeggen' door het opkomend geslacht? Heeft 't leven van