PARLEMENT ARIA

Zorg voor de ongehuwde moeder.

Een behandeling van nevenstaand onderwerp in het Maandblad „Vrouwenbelangen" mag niet aanvangen zonder in herinnering te brengen, hoezeer de eerste stappen op de weg van het feminisme werden gedaan uit de zorg voor en de deernis met de ongehuwde moeder en haar kind. Juist de prostitutie, zoals die in de 19e eeuw op zo grote schaal voorkwam, en de bestrijding daarvan, zijn de eerste aanleiding geweest voor een besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid ook bij de vrouwen; daarna volgden ziekenzorg en drankbestrijding als terreinen van maatschappelijke werkzaamheid. Maar de de ongehuwde moeder kwam eerst, en in de bijna 100 jaar, die in Nederland de strijd geduurd heeft om de persoonlijke ontwikkeling en de bestaanszekerheid ook voor vrouwen, zijn het nu ook nog steeds in hoofdzaak vrouwen en verenigingen van vrouwen, die zich de zorg aantrekken van de ongehuwde moeder en haar kind. Werd niet reeds in 1884 opgericht de Nederlandse Vrouwenbond tot verhoging van het zedelijk bewustzijn, in 1897 gevolgd door de Vereniging „Onderlinge Vrouwenbescherming"? Zegenrijk werk is op dit terrein verricht om tot beter begrip en zelfs tot waardering te komen. Laat ons de voorgansters eren!

Deze zouden zich intussen niet zeer gelukkig hebben gevoeld, wanneer zij de behandeling van het Wetsontwerp tot wijziging van de Kinderbijslagwet op 11 Juli j.1. in de Tweede Kamer zouden hebben bijgewoond, en getuigen zouden zijn geweest van het principiële onderscheid, dat de voorstanders van het amendementHooy bij de Wet wensten te zien gemaakt tussen wettige en natuurlijke kinderen. Maar laat ons op de zaak niet vooruitlopen.

Het wetsontwerp wijziging

Kinderbijslagwet.

Het Wetsontwerp tot wijziging van de Kinderbijslagwet stelde een aantal belangrijke verbeteringen voor van de wijze, waarop en de gevallen, waarin kinderbijslag zal worden uitgekeerd. Ook kwam daarbij in geding de vraag of in principe de kinderbijslag ook moest worden mogelijk gemaakt voor onwettige kinderen, kinderen dus, die buiten een normale huwelijksband zijn geboren, en die ook niet gewettigd zijn of gewettigd kunnen worden. Volgens onze bestaande Wet toch worden niet alle buiten huwelijk geboren kinderen op één lijn gesteld. Er zijn er, waarvan de ouders na de geboorte van het kind een huwelijk sluiten, daarbij kan dit kind dan gewettigd worden en dan staat het volkomen op één lijn met een kind, dat na het sluiten van het huwelijk is geboren, een gewoon wettig kind dus.

Er zijn gevallen, waarin een vóór het huwelijk geboren kind niet gewettigd kan worden, wanneer de ouders later met elkaar huwen, die gevallen namelijk, waarin één der ouders of beide met een ander gehuwd waren, toen het kind werd geboren. Dit kind kan krachtens onze wetgeving geen andere rechten hebben dan

die, welke de Wet aan natuurlijke kinderen toekent. In het algemeen betreffen deze rechten het recht op onderhoud en een zekere mate van erfrecht voor 't kind zelf. Met betrekking tot de grootte van het inkomen van de ouders (een heel ander soort recht dus, en van een direct en blijvend belang in deze slechte tijden) heeft de positie van het natuurlijke kind pas betekenis gekregen, toen de kinderbijslag als een deel van het loon voor een gezin ging meetellen.

Loon- en Prijsbeheersing.

U weet, dat na de bevrijding de loonbeheersing evenals de prijs-beheersing door de Regering in eigen hand is gehouden en aan vrij strakke voorschriften is gebonden, om daarmede 't inflatiegevaar te kunnen bestrijden en tegelijkertijd een billijke verdeling van de nationale rijkdom en de nationale armoede te kunnen

Iets over de ongehuwde moeder en de bijslag voor haar kind

V J

verwezenlijken. En wij weten allen, dat de zogenaamde loon-normen voor de allerlaagste lonen bevredigend en heilzaam hebben gewerkt, maar dat in de middenklasse en voor de hogere lonen de relatief geringere verhogingen het doel eigenlijk niet helemaal hebben bereikt. En toch moest de Regering oppassen voor de dreigende inflatie en kon zij niet zonder meer aan het Ionen-verhogen blijven. Waar dit toe geleid zou hebben, hebben wij in Frankrijk kunnen zien. Als een kleine verruiming van de spanning tussen lonen en prijzen heeft de Regering in 1946 een bijslag op de lonen voorgesteld, die verband zou houden met het aantal kinderen en met hun leeftijd. En hiemede deed een nieuw element in de loon-vorming zijn intrede, n.1. een inkomen naar behoefte van het gezin, naast de tot nu in overwegende mate geldende inkomste naar verdienste, naar de maatstaf dus van de waarde van gepresteerde arbeid. En nu werd het ook direct voor het wekelijkse of maandelijkse inkomen van belang, over hoeveel kinderen men die bijslag declareren kon.

Berekening Kinderbijslag in 1946.

Deze nieuwe berekening van de kinderbijslag werd op 7 Augustus 1946 in de Tweede Kamer behandeld. Minister Drees was toen Minister van Sociale Zaken, maar was zelf verhinderd de behandeling bij te wonen, zodat het onderwerp door zijn collega Minister Lieftinck werd verdedigd.

Bij deze behandeling kwam het lid der Kamer de heer Hooy (lid van de fractie der K.V.P.) met een amendement, waarbij hij voorstelde om de kinderbijslag niet te laten gelden voor natuurlijke wettiglijk erkende kinderen. Tot goed begrip moet hierbij nog opgemerkt worden, dat de

kwestie van de wettige erkenning van natuurlijke kinderen sindsdien bij de nieuwe Kinderwet, die op 1 September 1948 is in werking getreden, ingrijpend is gewijzigd; daarbij is n.1. de uitdrukkelijke erkenning van een natuurlijk kind door de moeder vervallen, zodat thans natuurlijke kinderen altijd wettiglijk door de moeder erkend zijn. De heer Hooy wilde dus toen uit het ontwerp schrappen de kinderbijslag voor natuurlijke kinderen.

Het ontwerp 1946 stelde ook een regeling voor van de kinderbijslag voor pleegkinderen, en omdat het waarschijnlijk leek, dat buiten huwelijk geboren kinderen toch wel door de ouders zouden worden „verpleegd" en dus onder de pleegkinderen zouden vallen, had Minister Lieftinck tegen dit amendement geen bezwaar en nam hij het over. Uitdrukkelijk sprak hij daarbij uit, dat ook voor het natuurlijke kind bijslag zou worden uitbetaald, maar alleen dan in een andere vorm. In de practijk gaf de toepassing van deze wettelijke regeling echter grote moeilijkheden.

Uitspraak Centrale Raad

van Beroep in 1947.

In Juni 1947 besliste de Centrale Raad van Beroep, ' dat een natuurlijk kind, dat samenwoont met zijn ongehuwde moeder niet als pleegkind kan worden aangemerkt, zodat daarvoor geen kinderbijslag zou mogen worden uitbetaald. Deze uitspraak was misschien naar de letter juist, maar zeker niet naar de bedoeling van de wetgever. Zij hield bovendien wel bitter weinig rekening met de noden van het maatschappelijk leven. Intussen was de knuppel in het hoenderhok geworpen, want de Raden van Arbeid te Amsterdam en te Leiden stoorden zich aan deze harde uitspraak niet, en betaalden toch uit. Er ontstond grote verwarring en het was noodzakelijk, dat de Wet gewijzigd werd om duidelijk uit te spreken, wat er eigenlijk gebeuren moest.

De oplossing?

Nu, drie jaar later in 1950 dus, moest Minister Joekes dit moeilijke geval oplossen, en zoals te voorzien was, kwam weer de heer Hooy met een amendement.

Het was niet zijn bedoeling, zeide deze afgevaardigde, dat in feite het natuurlijke kind van de kinderbijslag zou worden uitgesloten, maar hij vond, dat de Wet een onderscheid moest aangeven tussen wettige en natuurlijke kinderen, zodanig dat daaruit zou blijken, dat de bijslag voor wettige kinderen beschouwd wordt krachtens de Wet, zodat de behoefte, ontstaan uit „de geordende beleving van het natuurlijke recht tot het stichten van een gezin", (zoals deze afgevaardigde zich uitdrukte) tot een recht wordt, en dat het natuurlijke kind de uitkering zou krijgen krachtens de „verzorgingsgedachte", en uit hoofde van een regeling, te treffen bij Algemene Maatregel van Bestuur; vervolgens een regeling dus, die niet door de Staten-Generaal wordt gemaakt maar door de Minister. De betekenis, die de heer Hooy aan zijn amendement wilde geven was dus deze, dat het recht' op kinderbijslag voor wettige kinderen zou berusten op het „recht" van de ouders tot het stichten van een gezin en voor natuurlijke kinderen op het enkele feit, dat ook daarvoor behoefte bestaat aan een toeslag enkel en alleen omdat die toch ook „verzorgd" moeten worden, en langs deze ge-