V \AjU

Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor H___ H

Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en gelijk Staatsburgerschap Hi HHI U VkH « üü H ^

REDACTIE-COMMISSIE:

C. A. van Eek, Bloemendaal 9, Zaltbommel L. Huisinga-Scaf, Valeriusstraat 255II, Amsterdam (Z.) J. A. v. d. Molen-de Baan, Guido Gezellestraat 21, Eindhoven Mr. A. M. Ruding-Fehmers, Baronielaan 4, Breda.

Secretariaat-administratie: J.A. van der Molen-de Baan, Guido

Gezellestraat 21, Eindhoven, tel. 3483.

Penningmeesteres I. S. Stibbe-Koopman, Storm van 's Gravesandeweg 50, Wassenaar.

^ Giro der ver. 's-Gravenhage 110444, ten name van de Ned. vereniging voor Vrouwenbeiangen^en^gelijk^Staatsburgerschap^ y

JAARVERSLAG 1949

INLEIDING.

Ieder Nieuwjaar betekent hier in het Westen een nieuw begin. Met nieuwe kracht willen wij dan gaan aanvatten al het werk dat op ons te wachten ligt. Voor onze vereniging had bij de aanvang van 1949 dat „nieuwe begin" en die „nieuwe kracht" een meer dan gewone betekenis. Voor het Hoofdbestuur was toen juist de mogelijkheid van samengaan met de Nationale Vereniging voor Vrouwenarbeid aan de horizon verschenen. Met alle kracht wilden wij dit tere plantje behoeden en opkweken. Als dat zou willen opgroeien zou er voor de vereniging een nieuw verschiet geopend kunnen worden. Veel goeds verwachtten wij ook van de Reizende Tentoonstelling, een volkomen nieuw object voor onze vereniging en ook in ons land. En als deze nog niet eens achter de rug zou zijn, zouden de voorbereidingen al moeten zijn aangevangen voor het 15e Congres van de International Alliance of Women — independent — democratie, onze internationale organisatie, welke voor het eerst na 1908 ons land weer als congresland had uitgekozen. Alles pril, nieuw of bijzonder. Dit alles tot stand en tot een goed einde te brengen was een aantrekkelijke opgave. Bovendien zou dit alles de aandacht op onze vereniging vestigen, hetgeen voor de uitbreiding van ons nationale werk van grote betekenis zou kunnen worden.

Elk der drie voornoemde plannen zou voldoende tijd en arbeid vragen voor een heel verenigingsjaar. Dat wij deze drie plannen in eenzelfde jaar tot uitvoering brachten ligt eenvoudig aan het feit, dat wij ons niet de weelde kunnen veroorloven in een bezadigd tempo de vrouwenzaak te dienen. Het gehele leven is zeer dynamisch geworden. Er gebeurt ontzaglijk veel, steeds meer worden oude bindingen losgemaakt en komen er nieuwe vormen voor in de plaats. Wij leven in een moeilijke en vermoeiende periode, maar tevens in een belangwekkend tijdperk. De vrouw moet temidden van dit alles verantwoord haar plaats vinden. Tot rijpheid moet komen en nieuwe vrucht moet dragen wat door vorige generaties is gezaaid.

De Verklaring van de Rechten van de Mens op 10 December 1948 aangenomen, ook met de stem van Nederland, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te Parijs, vangt als volgt aan: „Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren". Art. 2 luidt: „een ieder heeft aanspraak op alle rechten en vrijheden, in deze Verklaring opgesomd, zonder enig onderscheid, van welke aard ook, zoals ras, kleur, g eslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status". Deze Verklaring legt niet alleen de grondslag voor de erkenning van de volwaardigheid van de vrouw, maar zal tevens op ieder levensgebied

richtlijn moeten zijn voor het in praktijk brengen van de gelijkstelling van alle menselijke wezens. Niet alleen de geestelijke, maar ook sociale en economische rechten en vrijheden zijn daarin geproclameerd. Voor ons land heeft deze Verklaring extra betekenis gekregen toen op 21 December 1949 het Unie-Statuut tussen Nederland en de Verenigde Staten van Indonesië door de Eerste Kamer werd aangenomen en sindsdien kracht van wet heeft verkregen. Art. 3 lid 2 van het Unie-Statuut luidt immers: Beide deelgenoten zullen de in de Bijlage van dit Statuut vermelde fundamentele menselijke rechten en vrijheden erkennen. Deze „fundamentele en menselijke rechten en vrijheden", geïnspireerd door de Verklaring van de Rechten van de Mens, vastgelegd in de Bijlage van het Unie-Statuut, verplichten onze wetgeving tot conformatie, terwijl dit Unierecht boven ons nationale recht gaat en door de nationale rechter moet worden toegepast.

Hier ligt een groot arbeidsveld open. Onze Vereniging interesseert natuurlijk speciaal de uitspraak, dat er ter zake van geslacht geen onderscheid, van welke aard ook, mag worden gemaakt. Het is haar taak zich ten deze te bezinnen op de betekenis hiervan t.o.v. van de enkele discriminaties, die er ten aanzien van de vrouw nog altijd in ons land bestaan. In 1950 zal hierop onze aandacht speciaal moeten worden gericht. 1949 heeft bij het scheiden ons nog net dit belangrijke Statuut gebracht.

BESTUUR.

Op 1 Januari 1949 bestond dit uit de dames: Mr. J .Zeelenberg, presidente,

H. D. Everts-Goddard, vice-presidente,

J. A. van der Molen-de Baan, secretaresse,

I. Stibbe-Koopman, penningmeesteresse, A. C. Mayer-Landmann,

L. Huisinga-Scaf,

N. S. Bakker-Pott,

Mr. M. Tjeenk Willink,

Mr. A. M. Ruding-Fehmers,

Dra J. Tonckens-Harders,

Dr. F. T. Diemer-Lindeboom.

Aan de beurt van.aftreden waren: Mr. J. Zeelenberg, I. S. Stibbe-Koopman en N. S. Bakker-Pott, die op de Jaarvergadering op 26 en 27 Maart 1949 bij acclamatie voor de tijd van drie jaren werden herkozen.

Door het aannemen van een Statutenwijziging, die het aantal H.B. leden op ten hoogste 13 leden bracht, werd de mogelijkheid geopend om, zodra de fusie met de Nationale Vereniging voor Vrouwenarbeid zou zijn tot stand gekomen, aan het Bestuur van onze Vereniging twee leden van het Bestuur van de Nationale Vereniging

11