van het restauratiebudget naar gemeenten en provincies komt te vervallen. Het nieuwe regime zou per 1 januari 2006 kunnen gaan gelden.

Uiteraard zullen deze plannen nog worden besproken met alle betrokken partijen. Toch is het als gevolg van de systematiek van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 noodzakelijk om nu reeds een besluit tot stand te brengen dat ertoe strekt de restauratiebehoefteraming die burgemeester en wethouders vóór 1 mei 2005 kunnen indienen, buiten werking te kunnen stellen. Omdat burgemeester en wethouders eenmaal per vier jaar een restauratie-behoefteraming bij de minister kunnen indienen om in aanmerking te komen voor een budget (dat betrekking heeft op het zesde jaar volgend op het jaar waarin het wordt vastgesteld), zouden gemeentebesturen najaar 2004 moeten starten met de voorbereidingen voor de behoefteraming die loopt van 1 mei 2005 tot 1 mei 2009.

Met het voorliggende besluit worden geen onomkeerbare stappen gezet. Het gaat slechts om een eenmalige buitenwerkingstelling van de behoefteraming (hetgeen consequenties heeft voorde budgetten voor de jaren 2011 tot en met 2014). Wanneer de plannen rond een nieuw instandhoudingbeleid onverhoopt niet door zouden gaan, «herleeft» de oorspronkelijke systematiek.

3. Restauratie-behoefteramingen 2001-2005

De nieuwe regeling betreffende rijkssubsidiëring van monumenten zal niet vóór 1 mei 2005 in werking kunnen treden maar naar verwachting wel snel daarna. Het betekent echter wel dat de minister in ieder geval nog voor één jaar, te weten 2011, de budgetten voor gemeenten en provincies zal moeten vaststellen. Dat zou normaliter moeten gebeuren op basis van een nieuwe behoefteraming. Dat zou echter betekenen dat een zware inspanning geleverd moet worden door gemeenten voor de budgettering van slechts één jaar. Daarom wordt met het onderhavige besluit de restauratie-behoefteraming buiten werking gesteld. De budgetten worden vastgesteld op basis van de restauratie-behoefteramingen die zijn opgesteld voor de periode die loopt van 1 mei 2001 tot 1 mei 2005.

Een andere mogelijkheid had kunnen zijn om de budgettering voor 2011 te baseren op het aantal rijksmonumenten per gemeente. Dat zou echter ongewenste effecten opleveren voor de inzet van de middelen omdat de restauratieachterstand ongelijkmatig verdeeld is.

Met de optie om de verdeling voor 2011 te baseren op de laatste behoefteraming (2001) wordt in ieder geval recht gedaan aan het gegeven dat de achterstand niet gelijkmatig over de monumenten en gemeenten is verdeeld. Daarom is dit een goede oplossing.

Over de inhoud van het ontwerp-Besluit buitenwerkingstelling restauratie-behoefteraming heeft overleg plaatsgevonden (en is overeenstemming bereikt) met VNG en IPO. Ook over het Brim heeft diverse malen overleg plaatsgehad met VNG en IPO. Beide kunnen zich op hoofdlijnen vinden in de wijze waarop het nieuwe instandhoudingbeleid wordt vormgegeven.

Omdat op grond van dit besluit de nieuwe budgetten worden vastgesteld op basis van de restauratie-behoefteramingen die zijn opgesteld voor de periode die loopt van 1 mei 2001 tot 1 mei 2005, is niet uitgesloten dat toepassing van het besluit in een enkel geval zou kunnen leiden tot andere budgetten dan bij een nieuwe restauratie-behoefteraming het geval zou zijn.

Dit bezwaar weegt echter (ook voor de gemeenten) niet op tegen de voordelen van het voorgestelde besluit.