vervolg evenzeer geldt ten aanzien van de verrekening voor het privégebruik van dienstauto's.
Ook het tweede lid van artikel 4 is met het oog op de invoering van de bepalingen aangaande de verrekening van het privé-gebruik van dienstauto's verruimd.
Van kracht blijft dat afwijkende regelingen bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 4 bij gemeenschappelijk besluit van de betrokken minister en de Minister van Binnenlandse Zaken worden getroffen (derde lid van artikel 4).
Naast de opname van de regeling ter verrekening van autokosten strekt deze wijziging er voorts toe artikel 3, tweede lid, van het BBEBR te laten vervallen. De betreffende bepaling die nog was opgenomen ten behoeve van verpleegkundig personeel in academische ziekenhuizen, vindt geen toepassing meer, omdat het BBEBR op betreffend personeel niet meer van toepassing is.
Artikel VIII
In het besluit van 12 januari 1966, houdende aanwijzing van personen bedoeld in de artikelen B1, B2 en B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die geen ambtenaar zijn, alsmede van personen, bedoeld in artikel B1, tweede lid, onder b en c, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die ambtenaar zijn (Stb. 1966, 8) worden onder andere personen of groepen van personen genoemd die uit hoofde van de korte duur van hun dienstverhouding, of hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden geen ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet (ABP-wet) zijn.
Twee van deze groepen zijn de seizoenwerkers en degenen die in het kader van een arbeidsbevorderende maatregel in dienst zijn genomen. In beide gevallen geldt thans dat indienstneming moet zijn geschied krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Vanaf 1 januari 1993 zullen ook deze groepen van personeelsleden een ambtelijke aanstelling krijgen. De consequentie daarvan zou kunnen zijn dat alsdan een ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet ontstaat. De onderhavige bepaling beoogt een dergelijk ongewenst gevolg van de opheffing van het AOB te voorkomen.
Artikel XI
Ambtenaren die wel onder de werking van het ARAR vallen, maar die overigens niet onder de sector burgerlijk rijkspersoneel, doch onder de sector rechterlijke macht vallen voor wat betreft de samenstelling van hun arbeidsvoorwaardenpakket, worden door middel van deze bepaling uitgezonderd van de werking van de PAS. Het betreft leden van het openbaar ministerie, gerechtsauditeurs en rechterlijke ambtenaren in opleiding.
Artikel XII
Deze bepaling regelt dat alle rijksambtenaren vanaf hoofdgroep V van het BBRA 1984 die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit nog niet in algemene dienst van het rijk zijn aangesteld, op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in algemene dienst van het rijk zijn aangesteld. De desbetreffende ambtenaren zullen hierover schriftelijk geïnformeerd worden.